“Kijk,” schreef mijn zoon. “Papa acteert.”

Daarbij stuurde hij een link mee naar de site van het werkteater, waarmee ik tussen 1976 en 1978 in een voorstelling over sterven in het ziekenhuis meedeed. Later heb ik me afgevraagd hoe ik in hemelsnaam in het toneelstuk ´Als de dood´ ben terechtgekomen. Het begon toen onze Kaja en de kinderen van Shireen Strooker samen speelden en we aan de praat raakten over het nieuwe stuk dat het werkteater ontwikkelde. Ik gaf haar een kort verhaal te lezen dat ik erover had geschreven. Dat ging over mijnheer Klomp, die in het ziekenhuis terecht komt met pijn in zijn schouder en er nooit meer uitkomt omdat er een fatale ziekte bij hem wordt vastgesteld. Het was in de tijd dat men ongunstige diagnoses liever niet aan de patiënten meedeelde en opnames eeuwig duurden. “Uw vader heeft een carcinoom,” werd als er naar gevraagd werd aan een van de familieleden verteld. Mocht een dochter of zoon het aan de patiënt door willen geven, dan was het hun verantwoording. In het verloop van mijn verhaal werd het toneelstukje van de ziekte en de genegeerde dood gespeeld, een theater van onderzoeken, behandelingen en vooruitzichten, tot mijnheer Klomp uiteindelijk zijn laatste adem uitblaast.

“Kom eens een keer met ons improviseren,” zei Shireen.

Mijnheer Klomp werd mevrouw de Boer en ik speelde doktertje, druk met alle testjes en reuze goed in het uit de weg gaan van vervelende gesprekken, want er lagen nog meer patiënten op me te wachten. Voor ik er erg in had stapte ik – nadat ik de hele dag in de huisartspraktijk had gewerkt – in de bus van het werkteater om naar Rotterdam, Groningen of Enschede te rijden om daar een publiek van theaterliefhebbers of het personeel van een ziekenhuis ´Als de dood´ voor te zetten. Op de site lees ik dat het toneelstuk 116 keer werd opgevoerd en we moeten ook 116 keer nagesprekken met geëmotioneerde mensen hebben gevoerd.

Kon ik acteren? Absoluut niet en dat was waarschijnlijk ook de reden dat ik nooit naar die oude zwart-wit registratie had gekeken. Bang voor de confrontatie met mezelf op die leeftijd, de overmoed, de blindheid. Bang ook voor de herinneringen aan een tijd dat ik zo druk was dat er onvoldoende tijd overbleef voor Marion en Kaja.

Gelukkig kon ik in het toneelstuk volstaan met zo veel mogelijk mezelf zijn. Ik kende de kleine rituelen waar de patiënten op vertrouwen, de zinnen die niets betekenen maar kalmeren, de woorden van de tovertaal die kennis suggereert waarmee we het laatste moment denken uit te stellen. Ik had ook genoeg artsen gezien om te weten hoe een doorwinterde professional zijn gezicht in de plooi houdt en daarmee elke communicatie uit de weg gaat.

Bijna veertig jaar later zie ik in die zwart-witbeelden mezelf. Ik ben de universitair geschoolde technicus, die pretendeert dat de wetenschap de mens zal redden, onwillig toe te geven dat er niets meer te doen valt. Het is inmiddels ook weer twintig jaar geleden dat ik een kinderarts sprak over wat onze motieven waren om de arts te zijn die we waren. Hij vertelde dat hij in het Erasmusziekenhuis werkte en daar ´Als de dood´ zag en getuige was van het gestuntel van die jonge arts met de nakende dood van mevrouw de Boer. Op dat moment kreeg hij een inzicht: Het moest anders en radicaal wijzigde hij de manier waarop hij met zijn patiënten omging. Dat het in Nederland veranderd is zal mede te danken zijn aan het toneelstuk van het werkteater en misschien – wie weet? – ook een beetje aan mijn korte verhaal, de serie columns in de Volkskrant en het boek dat ik erover schreef.

Ik ben vooral bang om die ene scène terug te zien waarin ik wel moest acteren. Daarin probeer ik mevrouw de Boer die dreigt het ziekenhuis te verlaten omdat er iets met haar kind gebeurd is duidelijk te maken dat haar situatie ernstig is. Waar ik bang voor ben blijkt te kloppen: een vreselijk staaltje overacteren. Wanhopig probeer ik daarbij gevoelig te doen, vochtige ogen te krijgen zoals echte acteurs dat doen. Ik zie een man die doet of hij nerveus is en in korte tijd meer tics vertoont dan een patiënt met de ziekte van Tourette in zijn hele leven.

Maar dan komt het moment waarop ik gewoon weer mezelf kan zijn en dat maakt het een beetje goed: onhandige pogingen om toch enigszins te helpen. Iemand die te haastig belooft “Ik ga wel met u mee naar huis om het aan uw man en zoon uit te leggen.” Waarop mevrouw de Boer zegt “Oh, is het dan zo erg?” Mevrouw de Boer heeft medelijden met de arts en vraagt: “Hoe oud bent u eigenlijk?”

“Achtentwintig,” zegt de dokter en nu ik na 38 jaar voor het eerst mezelf terug zie, weet ik ineens wat ik toen niet begreep.

Wat is het moeilijk om als je jong bent en de dood nog nooit persoonlijk hebt ontmoet, wanneer je nog zoveel dingen moet in je leven, nog hoopt dat er voor alles een oplossing is, dan met iemand die afhankelijk is van wat de dokter ontdekt op niveau van gelijkwaardigheid te praten over het nabije einde. Dat kan alleen maar als je al je spelletjes, je gedachtenspinsels over fasen van de dood en de trucjes die je jezelf aangeleerd hebt los laat en jezelf bent. Plotseling voel ik empathie met al die artsen en verpleegkundigen die het proberen maar het niet zo goed kunnen omdat we allemaal maar gewone mensen zijn. De tranen schieten me nu pas in de ogen. Niet vanwege die acteur, maar om al die mensen in de gezondheidszorg die elke dag naar hun werk gaan en het weer proberen, hoe moeilijk dat ook is.