Seks, erotiek en de spelletjes die mannen en vrouwen spelen, er is niets leukers om over te schrijven en te lezen. Alles wat mannen in vrouwen aantrekt en wat vrouwen bevalt in mannen mag op mijn warme belangstelling rekenen. Dat is niet altijd zo geweest. Ooit was ik tevreden met Arendsoog, Biggles en Winnetoe. Het begon pas toen ik dertien was en mijn teelballen begonnen met de aanmaak van het hormoon dat van mannen mannen maakt. Vanaf dat moment kon ik niet stoppen over seks te denken. Het bleek overal rond om me aanwezig te zijn en op de meest onverwachte momenten mijn volledige aandacht op te eisen.

In het eerste jaar op het lyceum kregen we geschiedenisonderwijs over de oudheid. Ik kocht uit eigen beweging `Rome´s Bloeitijd´ omdat ik alles wilde weten over de grote Romeinse keizers, maar las tot mijn verbazing over Julia de dochter van keizer Augustus die zich door haar Griekse slaven liet bevredigen. Ook over de vierentwintigjarige Messalina, de vrouw van keizer Claudius, die toen haar man buiten de eeuwige stad was bacchanalen organiseerde, waarbij zij slechts gehuld in een pantervel met loshangende haren en in haar hand een thyrusstaf danste tussen ´lichtzinnige vrouwen en jongelingen´. Zij was vierentwintig en ik pas dertien. Ik maakte me grote zorgen over hoe je aan een meisje moet vragen of ze met je wil bacchanaliseren. Messalina kwam tot mij als een aangename verrassing via een voetnoot in de geschiedenis. Het leeftijdsverschil was niet de grootste belemmering. Helaas had de keizer haar al om laten brengen toen hij terugkeerde van het veroveren van de wereld.

Het heeft me nooit meer losgelaten. Naast dikke naslagwerken over pillen en prikken schreef ik Vies is Lekker, een kinderboekje gebaseerd op stukjes in Vrij Nederland. Nog regelmaat spreekt iemand me aan omdat hij via dat luchtig geïllustreerde werkje werd voorgelicht. Later volgde ´Een eenvoudige cursus voor beginners in de Liefde´, waarvoor ik een heuse prijs ontving en dat in dertien afleveringen op televisie werd uitgezonden. In 2002 verscheen mijn roman ´Het geheim van de man´ over een seksgoeroe uit de jaren zestig die uit de gratie is geraakt en ten onder gaat aan de nieuwe preutsheid. Zijn leerzame boeken eindigen op straat en blijven na Koninginnedag daar liggen wachten op de vuilnisdienst.

Seks behoorde volgens mij tot de hoofdzaken van het leven en het vormde de basis voor menselijk geluk. Ongeneukt vaart niemand wel. En dan moest het uitgerekend mij overkomen dat ik vanwege mijn prostaatkanker uitverkoren werd voor de chemische castratie.

Ik beschouw mezelf niet als expert op het gebied van de balans tussen lust en liefde, maar ik weet inmiddels wel dat op het moment dat de lust op de vlucht slaat en zijn wapenbroeder Testosteron volgt, er een groot deel van jezelf is verdwenen. Liefhebben kan nog altijd, maar het tweelingzusje, de passie, is er niet meer. Er zijn mensen die me proberen te troosten en zeggen “jammer, maar er is toch nog wel wat meer in je leven dan de geilheid”. Het voelt als een verwijt omdat ik terugverlang naar de vanzelfsprekendheid van de liefde. Wat hadden ze dan gedacht? Dat ik me met Marion aan bijbelstudie, modelvliegtuigjes, zeldzame postzegels of zenboeddhisme zou gaan wijden?

Het is de onwetendheid van de mensen die niet zonder hormonen hoeven te leven. Het gaat helemaal niet over stijve pikken en natte dozen, maar om een amputatie. Het is zo ingrijpend als wanneer je een been verliest en op krukken verder moet. Het strakke gevoel in de broek, de stijve tepels, het zijn slechts de uiterlijke fysieke verschijnselen van lust, zoals tintelende vingers vertellen dat het koud buiten is en je je handschoenen thuis vergeten hebt. Daaronder in de diepte is het veranderd.

Je kunt proberen het nog te imiteren in de hoop dat het op die manier terugkomt. Het geheugen heeft de gebaren, de woorden en de gevoelens die erbij horen voor je bewaard. De kankerbehandeling waarbij de essentie van mijn man zijn in de breedste zin van het woord – van onbeheersbare verlangens tot zelfvertrouwen – me in de steek laat, confronteert me echter met een grote onzekerheid over wie ik moet spelen.

“Waarom schrijft u toch steeds over seks?”

Is het erg als ik dat doe? Is mijn boek soms slecht geschreven? Zeg het me.

Waarschijnlijk kan ik zonder terughoudendheid over zweet, tranen en sperma schrijven omdat de gevoelens erover voor mij verdwenen zijn, terwijl de man of vrouw met alle hormonen nog gierend in het bloed de erotische lading wel voelt en menigeen zich daar ongemakkelijk door voelt. Alsof door het te lezen anderen kunnen zien wat voor gevoelens de woorden oproepen. Misschien ben ik jaloers op zulke mensen, omdat zij nog wel verrast worden op momenten dat je er niet op rekent of er niet voor in de stemming bent. Misschien is jaloezie niet het goede woord, want erotische prikkeling bestaat uitsluitend nog in het deel van mijn hersenen waar de kennis wordt geregeld.

Mijn seksuele identiteit lijkt al enigszins dood. De rest zal nog volgen. Ik wil daar niet aan denken en me op het leven richten. Seks is de ultieme belichaming daarvan. Het gaat erom nieuw leven te creëren voor dat de dood ons heeft gevonden. Snel, snel voor het te laat is. Telkens weer kruipen mensen op elkaar en offeren zich op het altaar van de natuur. Als ze klaarkomen roepen ze luid ´seks is leven, seks is leven, weg met de dood´. Waar zijn de woorden voor wie door kanker dreigt te verdwalen in het gebied aan de andere zijde van de Hades? Hoe vind ik de weg terug naar de Romeinse tempels waar Messalina danst? Waar zijn mijn pantervel en de Thyrusstaf?