De weg die we volgen heeft soms wonderlijke en zeer onverwachte wendingen. Het liefst sukkelen we door langs de route die we al een beetje kennen, maar met regelmaat moeten we besluiten of we links of rechts afslaan. Als we naar links gaan blijven we zitten met de vraag wat er gebeurd zou zijn als we rechts hadden verkozen en andersom is het niet beter.
Ik was vijftien en wat de school me te bieden had kon me weinig schelen. Ik wilde leven. Zo dapper als de helden in de films die ik zag was ik niet en daarom ging ik met een vriend mee die op de padvinderij zat. Daar leerde je overleven in onbekend gebied als je maar rein in gedachten, woord en daad was. Dat wilde Badel Powell de oprichter van de Boys Scouts. Ik moet bekennen dat ik me niet goed aan de belofte kon houden, maar dat vertelde ik de hopman niet, mocht toch meedoen en op een avond in de winter liep ik door een donker bos waar ik gedropt was. In een volkswagenbusje was ik er geblinddoekt naartoe gebracht.
In mijn rugzak had ik een veldfles met water, een slaapzak, een tentje en een opvouwbare schep. Waar ik dat laatste hulpmiddel voor nodig had wist ik niet, maar ik voelde me er wel een jonge held door. Misschien was het om er een schuttersputje mee te graven, want daar had ik wel eens over gehoord, maar wat moet je met uitsluitend een zakmes in zo´n put? Het was de bedoeling dat ik met behulp van een kompas en een kaart terugkeerde in het basiskamp, maar het was koud en hoewel ik in mijn stevige schoenen mijn tenen driftig heen en weer bewoog werd het er niet aangenamer op. Ik hoorde in de verte een auto rijden en besloot het verstand dat ik bij mijn geboorte had gekregen te gebruiken: naar die weg toe en dan liften. Dat was slim en ik wilde ook graag slim zijn. Zo zag ik mezelf ook, hoewel ik die zomer niet overgegaan was doordat ik probeerde te leven in plaats van mijn huiswerk te doen. Ik was ervan overtuigd dat het niet door mijn intelligentie kwam, maar omdat de school zo vreselijk saai was. James Bond zou ook niet zo stom door dat bos zijn blijven lopen.
Sinds ik de tekst van ´Als de tijd voor altijd stil zou staan´, een boek dat ik geschreven heb op basis van mijn blogs over prostaatkanker inleverde, heb ik het nog een paar maal doorgelezen. Nog een keer en nog een keer, om het te slijpen en te perfectioneren, maar ook wilde ik begrijpen wat er precies gebeurd is. Wat heb ik in de afgelopen twaalf jaar vaak beslissingen moeten nemen. Rechtsaf of linksom? Ertegen in of juist met de stroom mee? En wiens advies neem je serieus en om wiens raad moet je lachen? En eb ik wel eens ten hele gekeerd omdat dwalen geen optie was?
En natuurlijk gaan alle wat-als scenario´s door mijn hoofd. Wat als ik de aanvraag voor dat bloedonderzoek niet zo belachelijk lang op mijn bureau had laten liggen? Was ik er dan eerder bij geweest? Waarbij? En dan nog, is het inmiddels niet duidelijk dat je niet zo heftig moet behandelen omdat alle behandelingen onherroepelijk afknabbelen van de kwaliteit van bestaan. En hoe bepaal je in het licht daarvan of je een goed besluit hebt genomen? Moet je het kompas van de PSA volgen, dat soms stijgt, soms daalt en soms een vlakke tocht voorspelt? Moet het licht dat in de scans opvlamt als bewijs dat de kankercellen ergens in je lijf hun kamp hebben opgeslagen je sturen?
Of maakt het aan het eind helemaal niet uit wat je doet, of je slim bent of niet, en of je je keuzes laat bepalen door het wel of niet opgooien van een euro. Kop of munt?
Er stopte al snel een Volkswagen Kever. Er zaten een man en een vrouw in die me mee wilden nemen. De inzittenden moesten ook naar waar ik ongeveer moest zijn en dat bevestigede me in het idee dat ik dus erg slim was geweest. Ze keken me onderzoekend aan en de vrouw zei “Ik ga wel achterin zitten”. Ik probeerde in te stappen, maar het lukte me niet. Die rugzak zat me erg in de weg. Ik probeerde wat meer voorover te buigen en opzij de auto in te schuiven, maar die rugzak… Ik moet het zo vanzelfsprekend gedaan hebben dat de man en de vrouw ook geen moment op het idee kwamen me te adviseren de rugzak eerst af te doen en dan pas in te stappen. Toen ik zei dat het niet lukte, knikten ze begrijpend, lieten me achter en reden door. Er stopten geen auto´s meer en ik volgde de weg naar het kamp. Of je nu slim bent of stom, je komt uiteindelijk toch op dat eindpunt. Ik was er wat later dan de andere jongens die gedropt waren en in het licht van mijn verhaal over de prostaatkanker is dat een vrolijke gedachte. Niet lang daarna ging ik van de padvinderij af. Het was niets voor mij.
Hou het maar vast