´Als de tijd voor altijd stil zou staan´ heet mijn nieuwe boek. Het verschijnt in september en bevat een selectie van zes jaar blogs die ik over het verstrijken van de tijd in het oog van de kankerstorm schreef. Hop, ineens is het voorbij. Zo maar. Ik heb vaak over mijn kleindochter en mijn moeder geschreven omdat ze de verschillende uitersten van mijn leven vormen. Helena, voor wie alles nog komt en Aletta die wacht op het einde.
Alle keren dat ik een verpleeghuis bezocht zag ik daar mensen die zaten te wachten. Waarop wachten ze dacht ik dan. Wat is toch dat eindeloze wachten? Tot er iets gebeurt? Tot er iemand komt?
Mijn moeder verhuisde deze week van het ene verpleeghuis naar het andere. Bij haar verhuizing zou ze maar in de weg lopen en zenuwachtig worden. Daarom haalde ik mijn moeder ´s morgens om negen uur op zodat ze de hele dag bij mij door zou brengen en als haar kamer in het nieuwe verpleeghuis klaar was daar naartoe gebracht kon worden.
In de ochtend is ze nog redelijk helder. Als we samen foto´s van Helena en haar jongere zusje Katalijne op de laptop bekijken is het niet erg dat ze denkt dat het mijn kinderen zijn. Ik verbeter haar al tijden niet meer en antwoord elke keer dat ze me hun namen en leeftijden vraagt alsof ik voor het eerste haar vraag hoor.
Na de lunch begint ze moe te worden en om half twee vraagt ze wanneer ze naar huis gaat. “Dat duurt nog even,” zeg ik, maar na haar een aantal keren geantwoord te hebben ga ik over op een andere strategie. “Mam, nou ben je bij mij, je oudste zoon, op bezoek. Dan ga je toch niet steeds vragen wanneer je naar huis kan. Je moet juist zeggen ´Ief, wat leuk dat ik hier ben. Ik voel me zo thuis. Ik wil nog lang niet weg´. “
Ze lacht en een tijdje lang hoor ik haar niet meer. Ze bladert lusteloos de tijdschriften door die ik haar heb gegeven en staart soms lang naar een advertentie. “Moeilijke voeten,” mompelt ze. “Ja, moeilijke voeten.” Een annonce voor stevige sandalen. Ach, ze hield zo van lezen. Kon uren in gezelschap van de hoofdpersonen van een boek doorbrengen. In het verpleeghuis is geen ruimte voor boeken, zelfs niet voor een paar titels van haar zoon.
Misschien vindt ze het leuk om naar een film te kijken. Ik zoek op Netfix naar een Nederlandse komedie. ´Alles is familie´, dat lijkt me wel wat. Ik doe zo enthousiast mogelijk, maar ze zegt na een kwartier “Waarom moet ik hier naar kijken?”
“Dat is leuk mama,” leg ik uit. “Het gaat over familie.”
Maar het is helemaal niet leuk.
Om vier uur weet ik niet goed meer wat we nog moeten doen. “Mag ik nu naar huis?” huilt ze. Ik bel mijn broer, die me vertelt dat hij nog in het gehuurde busje zit met achterin de paar meubeltjes die nog over zijn van een vol leven en dat hij daarna nog naar een doe-het-zelf-winkel moet.
“We gaan zo naar huis mama,” zegt ik en voel me een oplichter. Ik mag niet zeggen dat ze verhuist en dat ze naar een ander huis gaat, want dan zal ze alleen nog maar meer in de war raken. Bovendien breng ik haar helemaal niet ´zo´ naar huis en moet ik haar nog een flinke tijd bezighouden.
“Waar is mijn man?” vraagt ze.
“Dat weet ik niet.”
“Gek,” zegt ze. “Zo net zat hij hier nog naast me.”
“Nee mama,” antwoord ik. “Ik zit de hele dag al naast je en ben niet bij je weggegaan.”
“Dat is niets voor mijn man. Die zou nooit maar zo weglopen.”
Zal ik het haar vertellen? Help ik haar ermee?
“Mijn vader is in 1977 overleden mama,” zeg ik. “Mijn vader is jouw man en die is nu al bijna 40 jaar dood.”
“O ja? Dat wist ik niet,” antwoordt ze en in een adem door vraagt ze opnieuw naar haar man. Ze denkt misschien dat ik haar man was toen ik nog lief was en foto´s liet zien en haar een boterham gaf, maar die man is verdwenen en nu zit ze naast een kerel die haar niet naar huis wil brengen.
Om zes uur kan ik haar eindelijk naar het nieuwe tehuis brengen. Er is daar een tuin waar ze zo in kan lopen. Ze houdt van groen. “Daar komen dit najaar planten in,” zegt iemand hoopvol. Zal ze het nog meemaken dat het meer is dan een stuk omgewoelde aarde?
“Mooie kamer hè,” zegt mijn broer.
“Mmmm,” zegt ze. “Alleen het bed is te nauw. Daar kunnen mijn man en ik niet samen in.”
Ik snap nu waar al die mensen bij de ingang van verpleeghuizen op zitten te wachten. Ze wachten op hun man, vrouw, geliefde. Ze hunkeren naar de eeuwige liefde die de mens in leven houdt en als die niet komt stoppen ze met wachten.
Wat respectvol en mooi geschreven.
Ik vind het werkelijk prachtig verteld.
Hartverwarmend!