Sinds ik met emeritaat ben gegaan kampeer ik op de parkeerplaats van de media en om de beurt roepen ze me vijf minuten bij ze binnen. Ik leg het allemaal uit – over de medicijnen die we slikken, over de buikomvang en de afmetingen van ons ego, over de ouders die zich als kinderen met adhd gedragen, over de zin van het leven, over het verschil tussen depressie en nostalgie, over onze bejaarde moeders in verpleeghuizen, over ouder worden en kanker, over de onderdanige patiënt en de arrogante maar onzekere dokter, over doodsangst en gewone benauwdheid, over de kwaliteit van het brood, over de kans dat het hiernamaals bestaat en over de sterfelijkheid van de mens die een plaatsje heeft op onze linkerschouder en altijd in de buurt is – want wie weet of er nog een andere gelegenheid komt.

Misschien zijn ze geschrokken en heeft de combinatie emeritaat en kanker ze aangezet tot een laatste interview, maar het kan ook dat ze eens terug willen blikken met me op een gevarieerde carrière die zich echter maar voor een deel op de universiteit afspeelde. Het gebeurde vooral elders, waar de zon altijd scheen en alles mee zat.

Aan het einde van de dag ben ik schor van het uitleggen en kijk in mijn agenda naar het lijstje met dingen die ik me die dag had voorgenomen en waar weer niets van is gekomen. Buitenlicht repareren, hoofdstuk zes van mijn roman, beloofde column schrijven. Waar is de tijd gebleven die het gloren van  het eerste zonlicht me beloofd had?

Marion en ik trekken in de boekenweek ook nog van boekwinkel naar boekwinkel om te vertellen hoe noodzakelijk de aanschaf van een exemplaar van Het Java van Bloem is en we zijn altijd bereid om er vervolgens een mooie handtekening in te plaatsen. We doen het samen. Dat maakt het plezierig, zelfs als het tegenvalt. In Heerlen weet de mevrouw die onze koffie en het broodje gezond zonder het brood, maar met extra sla zelfs niet dat in het pand aan de andere kant van de straat een boekhandel is gevestigd. Dat voorspelt weinig goeds. De boekverkoopster aan wie we vragen wie eigenaar van de zaak is zodat we haar kunnen groeten vertelt dat die nooit in de winkel komt. Zou ze niet van boeken houden? De bedrijfsleidster komt evenmin opdraven. Ze zijn vergeten om iets te plaatsen in de lokale krant. Op hun website hebben ze nagelaten te vermelden dat we komen. Een klein briefje op de etalageruit was toch wel het minste geweest, maar zelfs dat hebben ze pas die ochtend bedacht. Achter een grote tafel met boeken zitten we overbodig te zijn. De jongen die er werkt zegt voorzichtig dat in Limburg mensen misschien minder lezen dan in het Noorden van het land. Door het stof gaat hij voor ons omdat hij onze aanwezigheid als een verwijt ervaart. Objectief gezien is het allemaal zonde van de tijd, maar ik heb die tijd met Marion mogen doorbrengen en dus is de tijd – dat gekke synoniem voor het leven – niet verloren gegaan. “It´s just a perfect day, cause I spent it with you” zong Lou Reed.

De volgende dag staat er weer een journalist voor de deur om moeilijke vragen te stellen. Ik zie het als ironie, dat iemand als ik met zo´n lange lijst dingen die nog moeten gebeuren zich laat verleiden om zo veel tijd te stoppen in vertellen wat ik allemaal al opgeschreven heb. Doe ik dat voor mensen die niet lezen?

´s Avonds wacht er opnieuw een boekwinkel met klapstoeltjes tussen de stapels meesterwerken van anderen. Praten, praten, praten. Ik weet niet meer waarover. Mijn mond gaat open en dicht, alsof ik lucht hap. Na de pauze is er tijd voor vragen. Vragen over kanker ga ik uit de weg, maar over Java vertellen we graag. Er paste zo veel niet in een boek en wat is ons leven anders dan een keten van mooie verhalen? “Wat wilt u allemaal nog doen?” vraagt iemand. “Wat zijn uw plannen?” Was dat nu in een interview of vroeg iemand het tijdens de lezing? Hoog op mijn lijstje dat ik dagelijks in mijn agenda zet heb ik geschreven “nog een boek met Marion maken” en aan de vragensteller zeg ik: “Er zijn dertienduizend eilanden in Indonesië. We zijn dus nog wel even bezig”.

“Als we nog een boek willen maken over Sumatra,” zegt Marion als we na onze lezing terug naar huis fietsen. “Moeten we het misschien wel snel doen voordat je gezondheid het niet meer toelaat.”

“Ja,”, antwoord ik. “Wanneer zullen we dat plannen?”