Mijn 93-jarige moeder zit in een hoekje van haar kamer. Er brandt weinig licht. Ze is alleen met haar gedachten en schrikt op als ik de deur open. Het is half acht in de avond. “Ik ben het mama: Ivan,” zeg ik snel, doodsbang dat ze me niet zal herkennen. Dat is het ergste wat een zoon kan overkomen. Het zou terecht zijn, want ik bezoek haar te weinig. Nu haar telefoon opgezegd is omdat ze toch meestal in de zitkamer van het verpleeghuis haar tijd doorbrengt en daar haar telefoon niet kan horen is de illusie dat ik haar altijd kan bereiken er ook niet meer.
Ik moet aan haar vader en moeder denken. Ik was veertien en mijn grootouders leken stokoud. Zij zaten ´s avonds ook in het donker te wachten tot de dag voorbij en het bedtijd was. Mijn grootvader was stokdoof en zette de batterijen van zijn gehoortoestel uit omdat hij het zonde van het geld vond. Mijn grootmoeder leed aan de ziekte van Parkinson en dementeerde.
“Ik wilde net naar bed gaan,” zegt ze. “Ik heb steeds van die angstige gedachten. Dan kun je maar beter slapen.”
“Het is nog wat vroeg mam,” antwoord ik haar.
“Je vindt het toch niet erg dat ik soms zo bang ben?”
“Natuurlijk niet.”
Ze begint te huilen. In mijn jeugd heb ik haar dat nooit zien doen en dacht dat niets haar kon raken. Pas sinds ik volwassen ben weet ik dat je niet hoeft te huilen als je pijn lijdt. Sinds een jaar of twee zie ik af en toe tranen in haar ogen.
Voor mijn moeder heb ik een exemplaar van ´Het Java van Bloem´ meegenomen. Ik kijk rond in de kleine kamer van mijn moeder, maar er is weinig plaats.
“Kom we gaan samen op bed zitten om het door te kijken,” zeg ik. Ik blader er op mijn gemak doorheen.
“Ben je er wel eens geweest Ivan?” informeert ze.
“Ja mam,” zeg ik. “Marion heeft de verhalen geschreven en ik heb de foto´s gemaakt.”
Soms lees ik haar een stukje voor en als ik Kaja op een foto zie wijs ik haar erop. Ik geef het al snel op om haar elke keer dat ze zegt dat Marion ook maar niet ouder wordt uit te leggen dat het een foto uit 1990 is.
“Als ik niet in slaap val ga ik denken aan wat er die dag gebeurd is,” vertelt ze. “Soms word ik dan alleen maar bang. Maar nu kan ik aan jou denken. Dat is wel leuk.”
“Heb je gisteren nog naar de televisie gekeken?” vraag ik. Dat wil ik graag weten omdat ik de vorige dag naar het personeel gebeld heb en gevraagd of ze de televisie om één uur op Nederland één konden zetten omdat ik dan in een programma zat. Later begon ik me zorgen te maken, want ik werd ook gevraagd naar mijn prostaatkanker. Woorden zoals kanker en uitzaaiing maken mensen droevig.
“Ja,” zegt ze. “Jij was op televisie. Ze zeiden “Dames de televisie moet nu even op een ander net want mevrouw Wolffers wil graag naar haar zoon kijken. Wat ben je toch een pientere jongen.”
Moet ik haar naam in het boek schrijven? Ik heb gehoord dat het noodzakelijk is omdat de mensen alles van elkaar afpakken. De deuren kunnen niet op slot en iedereen kan overal binnenlopen. Misschien op zoek naar een partner die al jaren geleden uit hun leven verdwenen is. Voor ik het haar kan vragen heeft ze het boek al in het netje dat aan haar rollator hangt opgeborgen. Ik zie dat daarin ook het boek zit dat ik haar vorige maand gaf, waarin de columns staan die ik voor Medisch Contact schreef. Het is waarschijnlijk de enige plek waar ze nog iets veilig kan bewaren, dicht bij haar in de buurt.
“Kom je gauw weer?” vraagt ze.
“Ik kom je halen als het wat mooier weer is,” beloof ik haar. “Dan kunnen we samen lekker in de tuin zitten.”
“Ach ja,” zegt ze berustend. “Je ziet elkaar steeds minder. Wil je wel weten dat ik mijn eigen ouders ook bijna niet meer zie.”
Mijn gedachten gaan terug naar de vele bezoeken aan mijn ouders in het verzorgingshuis en later het verpleeghuis. Het gevoel dat de wereld daar steeds kleiner wordt en uiteindelijk in één tasje past is mij heel erg bijgebleven.
Dank voor je verhaal en voor de herkenning.
Zeer treffend, zoals eigenlijk altijd.. .
Ach god, krijg er kippevel van.
Toch ook zo lief. Sterkte is niet makkelijk.
mooi geschreven <3
Wat ontroert dit me…..