Om de drie maanden draaien we de zandloper om. Mijn bloed wordt geprikt en een dag later weet ik hoe hoog mijn PSA is. Gedaald, gestegen, of gelijk gebleven? Omlaag, omlaag alsjeblieft, maar dat gebeurt al tijden niet meer. Als het gelijk is aan de vorige keer of ietsepietsje hoger ben ik ook blij, maar verhoogd, zelfs licht verhoogd, maakt de rest van de dag dof en ik probeer het met een glaasje wijn op te vrolijken. Ik toost op een nieuwe periode van drie maanden. De volgende dag is het gelukkig weer vergeten. Deze keer een pilletje erbij en over drie maanden weer kijken hoe het met me gaat. Een paar dagen later komt de zuster met de prik. Geroutineerd steekt ze de naald in mijn buik, het piepkleine spiraaltje dat de stoffen draagt die mijn testosteronaanmaak onmogelijk maken verdwijnt ergens onder mijn huid en in het buikvet. Pleister erop en twee dagen later is er al niets meer van te zien. Verder met mijn leven maar weer.

Zodra ze haar handen gewassen heeft, ik de verpakking van de spuit in de afvalbak gegooid heb, ze in haar rode autootje wegrijdt en voor weer drie maanden uit mijn leven verdwijnt, denk ik na over wat ik in dit nieuwe kwartaal zal doen. Ineens heb ik haast. Ik moet verder met mijn roman. Ik heb hem te lang laten liggen in de overtuiging dat ik meer dan genoeg tijd heb. Nog de zelfde dag pak ik de draad weer op en een dag lang maak ik mezelf wijs dat het erg belangrijk is. Zevenhonderd woorden heb ik toegevoegd aan het verhaal over dokter Onno Doornenbosch. Ik moet erin geloven, maar zie mijn uitgever me al vragen als we uiteindelijk samenzitten om over de PR van het boek te overleggen: “Zeg eens in één zin waarom mensen jouw boek moeten lezen?” Daar kan ik geen antwoord op geven. Het is als iemand vragen “Vat eens kort samen wat voor jou het leven zo de moeite waard maakt dat je nog ouder wilt worden dan je nu bent.”

Vlug verder, voor het te laat is. Samen met Marion moet ik nog ´Het Sumatra van Bloem´ maken. We gaan op niet te lange termijn naar het eiland toe. Uitstellen is onverstandig, want hoe kan ik daar foto´s nemen als ik niet in topconditie ben? Voor mij betekent fotograferen dat ik lange voettochten maak. Overal onderweg waar iets mijn aandacht trekt blijf ik staan om het van alle kanten vast te leggen. Op mijn hurken, op mijn tenen, door de knieën, plat op mijn buik. Zo dans ik door de wereld waar ik van houd. Mijn vriend Erik Presatya, de Jakartaanse fotograaf, heeft me een blitzkriegfotograaf genoemd. Onzichtbaar cirkel ik rond en ineens kom ik van achter de wolken te voorschijn en leg snel alles vast, niets kan nog ontsnappen. Geen medelijden met wat ik glimlachend fotografeer. Voor ze het merken zijn ze al vereeuwigd. In een rolstoel gaat dat niet. Op een dag dat mijn heup verder alle medewerking weigert komt het moment dat ik alleen nog selfies kan maken van mij in mijn karretje.

Snel, snel. Ik wil ook nog een boek over de liefde schrijven, want dat is het belangrijkste dat we hebben. Ik heb er al veel materiaal voor geschreven. Mensen zullen er om kunnen lachen, minstens glimlachen. Dat moet dan wel gebeuren voordat de stemmingswisselingen die onderdeel zijn van de hormonale behandeling, erger worden want anders zie ik nergens meer de grap van in. Vlug, vlug, woord na woord, zin na zin, alinea na alinea. Blijven schrijven, want zo lang ik schrijf ben ik er nog.

Haast. Ik moet nog zo veel vertellen en uitleggen. Er staan voor de komende tijd veel lezingen op het programma. Die kan ik alleen doen zolang mijn geheugen nog werkt en ik goed ter been ben. Als ik ergens spreek loop ik heen en weer als een leeuw in zijn kooi, kijk naar de toehoorders om in hun ogen te lezen wat ik moet vertellen. Elke stap brengt nieuwe woorden voort. Dat gaat nu nog zonder luier maar ik denk dat als ik zo´n wattendek in mijn broek voel, het voorbij is. Een roofdier met een luier? Niemand blijft bij zijn kooi staan. Mijn zelfvertrouwen zal snel verdwijnen. Op advies in de geest van ´beter te vroeg dan te laat´ heb ik vorige week een pak met volwassenenpampers aangeschaft bij de apotheek. Voor de winkel heb ik gewacht tot ik geen klanten meer zag en ben toen naar binnen gegaan.

“Heeft u herenluiers?” informeer ik met gedempte staan.

“Licht, medium of zwaar?” vraagt de assistente.

Wat bedoelt ze? Ze ziet me wanhopig kijken en vraagt: “Waarvoor gebruikt u ze?”

Ik wil hard weglopen en antwoord uiteindelijk: “Eigenlijk nergens voor.”

“Licht dus,” concludeert ze. “Voor druppen.”

Ze blijken niet op voorraad te zijn. “We kunnen ze discreet bij u thuisbrengen,” zegt de vrouw die me helpt. Ze adviseert om ook even langs de huisarts te gaan voor een recept zodat het vergoed kan worden. Als ik afreken begrijp ik waarom. Meer dan elf euro voor een pak maandverband voor witte tijgers. Afzetters.

Het hoeft nog niet, maar mocht het noodzakelijk worden dan heb ik ze vast.

Voor je het doorhebt, moet de zandloper alweer worden omgedraaid. Het is of er iemand is die in tijdens van inflatie elke keer een tegoedbon voor drie maanden leven aan me geeft. Daarna zien we wel weer. De dag dat de kanker resistent geworden is tegen de medicijnen die ik gebruik komt steeds sneller dichterbij. Op een dag – over drie, zes, negen, twaalf maanden – zegt mijn uroloog “Vervelend nou, de PSA is flink omhoog geschoten, de medicijnen werken niet meer Ivan.”