“Oh, ik moet mijn topo nog leren,” zegt Helena als ze opstaat. Terwijl ze ontbijt en ook nog in de auto op weg naar school oefenen we op de plaatsen van belang in de provincie Noord Holland. Ik wijs een plaats aan en zij noemt de naam.

“Volendam,” zegt ze als we bij een stoplicht staan en ik snel mijn vinger ergens op de kaart plaats.

“Ben je daar wel eens geweest?” vraag ik en als ze ´nee´ zegt stel ik voor daar eens vanuit Amsterdam naartoe te fietsen. “Als je eenmaal de pont hebt genomen kom je in een andere wereld terecht en krijgen al die droge plaatsnamen een andere betekenis.”

Maar wanneer hebben we de tijd voor zo´n ontdekkingstocht? “Misschien moet ik voor jou en je zus opschrijven wat er allemaal leuk in de wereld is, wat je er moet gaan zien en hoe je er komt. Dan kun je het later in je eigen tijd op je gemak gaan bekijken.” Als ik het zeg weet ik dat ik er waarschijnlijk de tijd niet voor zal hebben. Mijn dagen zijn geteld, maar niemand weet hoeveel het er zijn.

Al voordat Helena wakker werd was mijn jongste kleindochter, Katelijne van vijf, al wakker. Ik hoor haar voetjes op de trap als ze voorzichtig naar beneden komt, waar ik al een tijd achter mijn computer zit te werken. Ze loopt naar me toe en zegt “Opa, foto´s kijken”. Vervolgens dwalen we door mijn eindeloze archieven en zien elk familielid op verschillende leeftijden op allerlei plekken in de wereld. Van Zandvoort tot Kathmandu. Vooral de foto´s van de tripjes die we naar Disneyland hebben gemaakt zijn populair bij haar. “Daar stond ik te wachten op papa”, roept ze uit. En “Daar deden jullie alles na wat ik deed.” Ze schatert van de pret bij die gedachte. Zo verdubbelt ze haar leven. Eén keer echt en daarna op die vroege ochtenden als ze op mijn schoot zit steeds opnieuw. Zonder geheugen zijn we geen mensen meer omdat we ons eigen verhaal niet meer kunnen vertellen.

“Dit jaar word je al weer zes,” zeg ik.

“Ja en dan zeven,” roept ze. “En dan acht en negen, maar ik word nooit ouder dan Helena.”

“Over drie weken word ik zevenzestig,” zeg ik en Katelijne roept “En dan achtenzestig, en negenenzestig.”

Waarom niet? Ik heb al dertien jaar kanker die het uiteindelijk wel van me zal winnen, maar de dood is niet zo boeiend omdat het geen eigen bestaan heeft. De dood is het tegengestelde van het leven, dat wel een eigen bewustzijn en bestaan heeft. Er is alleen maar leven en de dood is wanneer we niet leven: niets dus. Als een mol komen we op een dag uit de grond en beginnen aan onze reis op aarde. Als het voorbij is verdwijnen we weer en worden behalve in de dromen van onze geliefden nooit meer gezien.

Ik begrijp de mensen niet goed die zich afvragen waar we vandaan komen en al helemaal niet waar we naartoe gaan. Het leven is alleen maar de reis en er bestaat geen bestemming na het eindstation. Als we daar zijn is het afgelopen. Waar denk je je te kunnen beklagen dat er een eindstation is? En – zoals Lucretius heel geestig schrijft – heb je ooit klachten gehoord van iemand nadat hij zijn reis had voltooid?

Ik loop naar de ijskast, haal er een doosje uit waaruit ik een pilletje neem en slik het door bij een slokje espresso.

“Slik je elke dag een pilletje?” vraagt Katelijne die met me meegelopen is.

Ik knik, waarop zij vraagt: “Waarvoor?”

“Dat is denk ik beter voor me,” antwoord ik.

En beter betekent dat ik als dat mogelijk is op allerlei manieren probeer te zorgen dat ik niet bij verrassing op het eindstation ben aangekomen en geen kans heb gehad om alles goed aan mijn kleindochters uit te leggen. Hoe je fietst van Landsweerd naar Monickendam en daarna door naar Volendam, waar je in New York de beste cheesecake kan eten, hoe je het meer van Meninjau vindt, wat je mee moet nemen als je het oerwoud intrekt.

“En?” vraag ik als ik Helena van school haal. “Hoe ging je topo?”

“Tien,” zegt ze. Die komt er wel.