Ik heb haar voor Valentijnsdag niets gegeven. Daar hebben we nooit aan gedaan. Misschien had ik haar dit jaar echter een natuurfilm moeten schenken om de liefde waar we niet zo veel jaren meer voor hebben mee te bezingen. Zo´n film waarin paarden in de Oostvaarderplassen of olifanten in Kenya, doelloos heen en weer lijken te rennen en de mannetjes elkaar uitdagen en strijden om het leiderschap. Aan de zijlijn de vrouwtjes die ze aanmoedigen en afwachten wie als winnaar uit de strijd komt. Als je door gluurtjes kijkt zie je alleen de onrust en de beweging nog en zijn er geen individuele dieren meer, maar slechts wolken oestrogeen en testosteron. Zo´n beestengemeenschap draait en kolkt onder invloed van een handje vol hormonen. De lieve heer of de evolutie heeft gezorgd dat met behulp van die besturingsmechanismen hele groepen weten te overleven.

Bij mensen gaat het niet anders. Kijk maar naar de vergaderingen in de tweede kamer waar het gaat om hormonale uitbarstingen over wie nu eigenlijk de baas is. Naarmate de avond vordert en de mannen vermoeid raken, wordt het steeds zichtbaarder. Testosteron stuurt onze wereld en hoewel het zich vaak erg plat manifesteert  zijn we heimelijk vol bewondering voor de ordinaire bewijzen van mannelijkheid. Voel eens aan mijn spierballen. Raad eens hoe groot die van mij is. In een steeds beschaafdere wereld weten we echter dat het er niet meer toe gaat zoals op de apenrots. We hebben de snerende humor uitgevonden, de minachting ontwikkeld voor de ander, de kunst van het bewijzen dat je tegenstander er niets van begrijpt om niet de tanden in elkaars nek te hoeven zetten. We voeren woordenstrijd om te laten zien dat we de horde kunnen leiden en zwijgen hautain glimlachend als we door hebben dat we gaan verliezen.

Wat is de hoofdprijs als we winnen? Dat weten we niet meer, want de samenleving is vrouwelijker geworden en het voorrecht met alle vrouwtjes van de kudde te mogen paren gaat regelrecht in tegen de wensen van zelfbewuste vrouwen die zich bevrijd hebben van de suprematie van hun vaders, broers en partners. Twijfel en onzekerheid voeden ons mannen. We willen weten wie we zijn als man en lezen boeken die vertellen hoe we ons als een kerel moeten gedragen. Niet meer zoals Canon De Barbaar. Nee, we lezen ´De man, zijn lichaam, zijn ziel´ of ´Echte mannen: de man worden die God de vader in je ziet´. Maar wij mannen begrijpen het niet echt en wat geschreven staat helpt ons niet. De testosteron blijft ons sturen tot dingen die we niet hadden moeten doen, die onverstandig waren, waar we spijt van krijgen, maar dat weer vergeten, zodat we ons opnieuw vergissen en een dwaas van onszelf maken.

Als ik op mijn leven terugkijk zie ik iemand die erg zijn best deed, maar die altijd als laatste door had dat hij iets doms deed. Een man bij wie het mannenhormoon als een keffende hond bij een postbode in de broekspijp hing. Weg jij, weg jij. Ik schudde mijn benen om het monster uit mijn buurt te verjagen, maar wat haalde het uit. Ik sprak te luid in de gesprekken, luisterde te vaak vooral naar mezelf, was te zeer overtuigd van mijn gelijk, zat te pronken met haar, streed op de verkeerde momenten voor haar eer, die ze zelf het beste beschermde. Zwijgen leerde ik pas laat. En toch, als ik even niet oplette speelde ik weer het mannetje, dat de waarheid sprak en schreef maar daarvoor moest liegen, die elke keer zijn mannelijkheid moest bewijzen. Dat is het drama van mannen. De jonge paarden, apen, olifanten, mannen wachten hun kans af om je uit je positie te verstoten en wat kun je anders dan voortdurend aantonen dat je nog steeds een man bent waar ze rekening mee moeten houden, dat je je niet aan de kant laat schuiven. Je weet echter nooit hoeveel machtsvertoon je ten toon moet verspreiden en voor alle zekerheid overdrijf je. En voor wie deed ik het? Vooral voor haar, want zij moest me bewonderen, de beste vinden, niet aan me twijfelen. En indirect deed ik het dus voor mezelf omdat ik me geen ander leven dan met haar voor kon stellen.

Nu ik door de prostaatkankerbehandeling met medicijnen die mijn testosteron aan banden hebben gelegd de bijtende hond kwijt ben, heb ik er soms heimwee naar. Maar af en toe is het er weer. Ik weet niet of het een laatste oprisping van een bedreigd hormoon is of dat ik het gedrag naspeel dat ik me herinner, waardoor ik opnieuw op een echte man lijk. Ik praat als een poppenspeler met aan elke vinger een karakter, maak mijn grappen, mijn lieve vrouw lacht, ik zwijg dan eindelijk, ga voor mijn lief staan, sla mijn armen om haar heen, druk mijn lippen op de hare, duw haar T-shirt omhoog en haar broek omlaag, heb in eens haast om snel mezelf te ontdoen van al mijn kleding, doe mijn horloge af – o wat heeft het lang geduurd voor ik begreep dat een klok niet bij de liefde hoort – en in mijn haast valt het met een knal op de grond.

“Wat valt er?” vraagt ze.

“Niets,” zeg ik, want wat geeft het als de tijd op dit moment voor altijd stil zou blijven staan.