Op de dag voor kerst vierde ik mijn tweede prostaatkankerlustrum. We dronken een
glas wijn en mijn lieve vrouw masseerde mijn nekspieren terwijl we naar een
aflevering van jaar drie van The Killing keken. Ik had dit jaar ook een lustrum
van mijn hoogleraarschap, het vijfde. Ik kreeg een brief om mij daarvan op de
hoogte te stellen en een half maandsalaris. Wat is het toch met een lustrum?
Twee weken geleden waren we aanwezig bij het eerste lustrum van het Indisch
Herinneringscentrum. Wel erg kenmerkend dat men zich pas sinds vijf jaar geleden
van alles wil herinneren over het koloniale verleden. Mijn kanker bestaat dus
vijf jaar langer dan het collectief geheugen van Nederlands Indië.
Ik
herinner me de vierentwintigste december van 2002 levendig. Op de middag van de
23ste had ik gehoord dat mijn PSA 97 was en de huisarts die deze uitslag al
enkele weken daarvoor had ontvangen, maar gewacht had tot ik zelf zou bellen om
ernaar te informeren, adviseerde me om zo snel mogelijk een afspraak met een
uroloog te maken. Ik mocht de volgende ochtend heel vroeg komen.
Het was
buiten nog donker toen hij mij anaal onderzocht en een harde knobbel voelde die
naar een kant uitstulpte.
“Dat is prostaatkanker en het is de vraag of het
nog alleen in de prostaat zit,” zei hij en zo begon een deel van mijn leven
waarover ik nog nooit had nagedacht.
Het was nog steeds donker en het was
inmiddels zacht gaan regen tegen de tijd dat ik thuis kwam. Gedurende de hele
rit naar huis had ik gepiekerd over hoe ik het aan Marion zou moeten meedelen.
Ik vond het ´t aller moeilijkste dat ik haar ooit in mijn leven had moeten
zeggen: na meer dan dertig jaar huwelijk zo maar vertellen dat het wat mij
betreft nu wel eens snel afgelopen zou kunnen zijn.
Mijn kleindochter vroeg
deze week bij het kerstdiner “Wat vind je erger? Dat je tante dood gaat of dat
je beste vriendin met je man aan het kussen is?” Helena van zeven weet nog niet
dat er nog meer mogelijk is in een relatie dan kussen, maar ik ben er vrij zeker
van dat als ze daar wel van op de hoogte zou zijn ze dat bedoelde. Het was een
nogal confronterende vraag en het zorgde voor een boeiend tafelgesprek. Jammer
dat ik Helena´s vraag niet in 2002 moest beantwoorden, want het was
vergelijkbaar met de positie waarin ik me bevond. Zwijgen en doen of er niets
aan de hand was of eerlijk vertellen dat de dood mijn maîtresse was geworden?
Als ik het hardop kon zeggen, zou ik het ook aan mezelf vertellen en moest ik
het wel geloven.
Die tante gaat maar een keer dood en met je partner kun je
het telkens weer proberen goed te maken. Met de dood valt niet te onderhandelen.
Ik wist op dat moment nog niet dat prostaatkanker steeds meer gezien moet worden
als een chronische ziekte waarmee je – als je geluk hebt – nog een tijd kunt
leven. Het woord kanker had het effect van een sloperskogel die met een zwaai in
mijn eigen huis terechtkwam, terwijl ik niets vermoedend aan de ontbijttafel
zat.
Nog even bleef ik op die bewuste ochtend tien jaar geleden in mijn auto
zitten voor ik naar binnen ging, misschien wel in de hoop dat er snel daglicht
zou komen en het zou ophouden te regenen.
“En?” vroeg ze op een manier die
duidelijk maakte dat ze verwachtte dat ik zou zeggen “O, niets aan de hand. Ik
moet alleen van de dokter wat meer met je neuken.”
“Ik geloof dat ik een
beetje een soort prostaatkanker heb,” antwoordde ik uiteindelijk. Nog vaak heb
ik over die belachelijke zin nagedacht. Onsamenhangend gestamel van iemand die
de waarheid probeert te bezweren.
Ik heb niets met een lustrum, tenzij er een
half maansalaris aan verbonden is, of liever nog een heel, maar dit tweede
lustrum van het gezwel in mijn eigen lichaam heb ik toch gevierd. Allereerst
omdat ik blij was dat ik het gehaald heb en mijn kleindochters heb leren kennen,
maar ook omdat ik er veel door heb begrepen over mezelf. Laat ik het echter niet
overdrijven: als je me vraagt wat ik erger vind die kanker of het onnozele idee
dat het leven eeuwig is, dan had ik toch voor het eerste gekozen. Ik denk dat
Helena mijn antwoord zou begrijpen.