De nacht nadat ik mijn eerste docetaxol chemo had gekregen werd ik telkens wakker. Op mijn tenen sloop ik naar het toilet, maar de planken van de houten vloer in onze slaapkamer huilden onder mijn blote voeten. Ik wilde voorkomen dat Marion gewekt zou worden en aan haar bewijzen dat ook een man met gif in zijn lijf om hopelijk nog wat langer met haar te leven de moeite waard is. Dus poetste ik met een stuk WC-papier de bril en de binnenzijde van de deksel van de nachttroon glimmend schoon. Geen druppel mocht ontsnappen die dan toevallig met haar in contact zou komen. Daarna zocht ik zo snel mogelijk mijn warme bed weer op en luisterde aandachtig naar haar kalme ademhaling. Op haar ritme zocht ik naar de stilte en rust, maar de slaap wilde maar niet komen.
Geen enkele keer dacht ik aan de chemo. Ik zocht daarentegen in het halfduister van de steeds lichter wordende kamer naar de geschiedenis van mijn familie. Met het schrijven van Een kleine Familie had ik namelijk nog niet afgerekend met de spoken van mijn jeugd.
Na de toediening van het gif dat me misschien helpt nog lang met Marion door de wereld te stappen hadden we samen het Nationale Holocaust Namenmonument bezocht. Muren en spiegels en op die wanden de 102.000 bakstenen met daarop de namen van de slachtoffers van de holocaust in Nederland. En ik zocht naar onze naam. Wolffers.
Waarom had ik niet op de foto’s die mijn zoon had gemaakt vertrouwd en wilde ik het zelf zien? Misschien om echt te kunnen geloven dat ze niet vergeten zouden worden, want hier lag het ultieme bewijs dat de mensen die ijverig door hun landgenoten uit de gemeenschap waren verstoten bestaan hadden. Dat moeten we goed onthouden: hoe het Europese superioriteitsgevoel kan leiden tot een indeling in bovenmensen, ondermensen en mengvormen.
Het duizelde voor mijn ogen toen ik voor het stuk van ‘onze’ muur stond, waar de W’s verzameld waren. Mijn vertrouwde achternaam in combinatie met wie het niet gegund was hun leven te voltooien.
In de negentiende eeuw waren de precieze namen minder belangrijk. Onze naam werd in die tijd op allerlei manieren geschreven. Wolffers, Wolfers, Wolfferts. Het maakte niets uit. Mensen hadden in die tijd ook geen paspoorten. Identiteitsbewijzen waren overbodig. Dat is later gekomen toen de Europeanen in hun grote oorlogen de grenzen van hun staten trokken. Jij hoort erbij, maar jij niet.
Mijn vader zonder t in de achternaam gaf zijn persoonsbewijs aan zijn neef met een t omdat hij zelf vanwege de behandeling van zijn longtuberculose in het sanatorium lag en niet meer buiten kwam. En mijn oom kreeg daardoor de ruimte om op de straat van het Nazirijk te overleven.
Met behulp van de stamboom probeer ik te zien wie nabij was en wie ver weg. Ik zoek met name naar Norma de oudste zus van mijn oom, omdat ik begreep dat iedereen van haar hield. Ik zoek en zoek, vind een te jonge Norma Wolffers. Op haar achttiende was haar leven in het kamp al ten einde.
Het loopt tegen de ochtend als ik uiteindelijk in slaap val, maar word al snel slecht uitgerust weer wakker. Op het laatst zie ik alle namen twee keer, met een t en zonder. Ik moet dat oplossen en de mensen van het namenproject waarschuwen.
Jacques Grishaver, de voorzitter van het nationaal Auschwitz comité, staat me vriendelijk te woord en legt uit hoe men tot de selectie van de namen is gekomen en dat er nog veel foutjes in zitten. Hij stelt me gerust. Ja, er zijn nog correcties noodzakelijk, maar daar wordt aan gewerkt.
Maar hoe moet je dat oplossen. Moet je kiezen voor een naam, geen t of juist wel? Hoe onbelangrijk is het? En waar liggen de grenzen van wie nu precies wel en wie niet tot de slachtoffers hoort? Moet je er voor overleden zijn of is het erger om nadat de oorlog voorbij was verder te moeten leven met verdriet in je hart, herinneringen die niet meer tot een mooi verhaal te buigen zijn, en schuldgevoel omdat je denkt dat je iets had kunnen doen?
Ik zet mijn zoektocht door, maar blijf piekeren over die namen. Waar vind ik onze Norma op de muur? Jacques Grishaver legt uit dat ik kan zoeken vanaf mijn huis.
En dan zie ik haar. Norma Vigeveno-Wolfferts geboren op 19 januari 1914. Ze is 31 jaar geworden. In mijn boek heb ik beschreven hoe zij en haar geliefde Gustaaf Vigeveno (geboren in 1912) van plan waren samen onder te duiken en hun paspoort achter het behang geplakt hadden voor betere tijden. Iemand had het gevonden tijdens een verbouwing. Hij had een oproep op Internet geschreven. Wie de paspoorten wil kan ze op komen halen, maar toen we contact zochten had een kunstenaar het al in een werkstuk verwerkt. Het adres klopte. Het was het familiehuis.
Op straat werd Gustaaf aangehouden. Zijn valse papieren waren niet in orde. Norma had weg kunnen lopen, maar besloot met hem mee te gaan naar Bergen Belsen. Want wat is het leven zonder die ander? Wat rest is een baksteen die moeilijk te vinden is en wat woorden van een schrijver, die in liefdesverhalen gelooft.
Weer iets gelezen over de holocaust, samen met mijn man, met de brok in onze kelen. Wat heeft u het weer beeldend en treffend opgeschreven. Hoe het nu met u is en wat was. Wat ons weer opvalt is dat het tastbare voor jullie familie, zo snel toegeëigend is door, nu dan, een kunstenaar. Ook dat gebeurde al eerder door velen, met huizen, huisraad en en dus met herinneringen. Waarom?Veel, heel veel kracht gewenst.
Beste Ivan,
Ontroerend verhaal.
Sterkte met je chemo.
Inmiddels herkenbare nachtelijke avonturen.
Je afscheidsrede heb ik naar m’n dochter gemaild. Zou niet misstaan als vast onderdeel van de studie, zoals ik indertijd ook veel had aan je geneesmiddelen boek.
Hartelijke groet,
Dick