Helemaal achterin de zaal was ik gaan zitten, alsof ik niet tussen Marion en de mannen en vrouwen die gekomen waren om naar haar te luisteren wilde staan. Ze sprak naar aanleiding van haar boek ´Als je man verandert´ op de jaarlijkse bijeenkomst van de Stichting Prostaatkanker Nederland over wat het voor een vrouw betekent als haar man dat gekke gezwel waar niemand veel van begrijpt krijgt.

Voor we vertrokken had ze me gevraagd of ze een jurk of haar spijkerbroek aan moest trekken en als een echte man had ik gezegd: “Het maakt niet uit. Het staat je allebei leuk.” Ze droeg die middag haar zwarte D&G executive pak en hoge hakken. Vanuit de donkere zaal leek ze op een meisje van vijfendertig, maar ze sprak over de pijn van vrouwen van eenenzestig. Over mannen die in de war raken omdat ze door de therapie hun vertrouwde hormonen zijn kwijtgeraakt, die handige signaalstoffen in je lijf die je een kerel laten zijn of je het nu wilt of niet. Zo´n type dat nog denkt dat zijn belangrijkste rol die van kostwinner en beschermer van het gezin is.

Die ochtend had ik over een Noors  proefschrift gelezen. Bente Ervik had 13 mannen met prostaatkanker geïnterviewd die, om te voorkomen dat ze te vroeg ten onder zouden gaan, hun hormonen was ontnomen. Ook interviewde ze de partners van zulke mannen. Uit haar onderzoek blijkt dat die mannen de rest van hun leven worstelen met hun mannelijkheid en tot de gekste dingen in staat zijn. Een nieuwe identiteit voor heren van onbestemde leeftijd in een wereld waar de klassieke machoman toch al op een dinosaurus lijkt, waar haal je die zo gauw vandaan? Marion maakte daar in haar lezing een grap over. Eén van de mannen die zij voor haar boek had geïnterviewd had gezegd. “Vroeger, als ik langs een lingeriewinkel kwam, dan moest ik stil staan en blijven kijken of ik wilde of niet. Nu, als ik langs zo´n winkel kom, dan moet ik kijken of ik wil of niet en vraag ik me af hoe het mij zal staan.”

Dokters en zorgverleners die het niet goed begrijpen denken dat ze met hun patiënten moeten praten over seksualiteit en impotentie. Natuurlijk, daar gaat van alles mee mis, maar de potentie is slechts een symbool. De vlag die de lading moet dekken. Het gaat om mannelijkheid in bredere zin. Mannen zien zichzelf als krachtig, alert, energiek en bereid alle problemen zo vlug mogelijk op te lossen. Praten is voor vrouwen denken ze, maar mannen moeten snel iets doen. Door de behandeling zijn ze echter futloos, dik en moe geworden. Ze plassen in hun broek, maar willen niet over luiers spreken. En ze krijgen ook dat ding niet meer omhoog. Ze worden afhankelijk van hun partner, terwijl zij toch thuis altijd alles hebben geregeld.

Met zulke gekwetste mannen moeten de vrouwen waarover en tot wie Marion sprak leven. Die vrouwen ervaren zelf net zo goed de pijn van de doodsdreiging die de mannen mee naar huis hebben gebracht, ze voelen zich verantwoordelijk om hun man zo goed mogelijk te helpen, maar ook moeten ze het geheim van hun man bewaken. Die wil er niet over praten, begint te huilen als het ter sprake komt omdat de mannenhormonen die de tranenstroom altijd hebben tegengehouden hen nu in de steek laten. Het laatste beetje eergevoel dat ze nog hebben zetten ze in om op de man te lijken die ze ooit waren. Sommige mannen vertellen zelfs nooit aan hun vrouw dat ze prostaatkanker hebben omdat ze zich schamen over het falen van hun lichaam en denken dat ze hun partner tegen het slechte nieuws moeten beschermen. Hoe houd je dat jaren lang vol?

Hun vrouwen denken er zelfs niet aan om er met anderen over praten omdat ze voelen dat ze daarmee hun partner verraden. Eenzaamheid, wanhoop, angst voor wat komen gaat. De partners van mannen met prostaatkanker zijn drie maal de pineut.

Ik was trots op mijn meisje en glimlachte toen ze vertelde dat ik ook niet wilde dat iemand wist dat ik kanker had, dat ik ook geen films meer wilde zien waarin erotiek zat omdat de hormonen er niets mee deden. Daarnaast dacht ik ook na over al die weekboekafleveringen, waarin ik veel meer had kunnen vertellen over mijn eigen worsteling met de man binnen in me, maar het achterwege had gelaten omdat ik het niet onder ogen wilde zien. Het is nu eenmaal zoals Paul Simon het zingt: “When  something goes wrong I am the first to admit it, but the last one to know.” En voor wie schreef ik het toch allemaal? Dat wist ik niet eens.

De mensen in de zaal luisterden ademloos en toen na Marion´s lezing het zaallicht aanging zag ik hoe het licht al die achterhoofden van heren zoals ik bescheen: allemaal volle kale maantjes op het achterhoofd. Het was een zaal vol zachte mannenschijn die opgloeide, me verwarmde en me duidelijk maakte voor wie ik elke week alles opschrijf wat door mijn hoofd waait. Mannen waren we, mannen zijn we, mannen blijven we, misschien verdwaald in ons lichaam, maar met een hoofd vol herinneringen waardoor we uiteindelijk nog steeds heel goed weten wie we zijn.