Er is koffie en thee.Op de hoge tafels staan etagères waarop exclusief gebak en aardbeien in chocolade gedoopt opgestapeld liggen om hun bijdrage te leveren aan wat een mooie dag moet gaan worden. Opgewonden stemmen en veel ‘hé-hoe-gaat-hets’. Mensen die voor elkaar hun veren uitzetten en kleine pasjes op de plaats maken. Ineens staat zij voor me, dochter van vrienden die ik koester. Haar woorden komen in snel tempo uit haar mond, als iemand die over dun ijs rent en snel een volgende stap moet zetten om niet te verdrinken. In haar ogen zie ik pijn, die zo groot is dat er geen woorden bestaan om het te verdoven. Ik probeer goed te luisteren om te begrijpen hoe ik haar kan helpen, maar weet dat zij zich in een gebied bevindt waar ik de weg niet ken. Je kind verliezen. Zeven jaar lang bezig met een afscheid waarvan je weet dat het zal komen, tegen beter weten in te hopen op een wonder, energie slurpend, haar leven en dat van haar man volledig dominerend alsof er niets anders meer is, en daarna ontwaken in een leven zonder die bijzondere dochter waar je alleen verder moet.

Soms komen er herinneringen op aan het jongetje uit mijn klas –was het de derde? Zat hij wel bij mij op school? – dat onder een vrachtwagen kwam en overleed. Ik breek ze onmiddellijk af omdat ik het niet aan kan. Soms zoeken mijn hersenen zonder dat ik het wil naar de zwartste gebieden in mij en ze laten me me voorstellen dat ik met de auto achteruit rij en het kind niet zie, dat mijn kleindochter op haar fiets slingert en er iets gebeurt waarvan ik de woorden zelfs niet durf op te schrijven. Daar- in dat gebied –  bevindt zij zich en ik voel hoe ik met haar meelijd en meegezogen wordt. Licht in mijn hoofd geworden ga ik op mijn hurken zitten, maar het helpt onvoldoende en we lopen naar een ruimte waar het minder druk is en gaan zitten. Ik voel me langzaam aan weer beter worden.

Ze vraagt me of ik op een of andere manier kan helpen bij het trainen van artsen in het doen van moeilijke gesprekken. Waar ik iets over weet is echter gemakkelijk. Dat gaat over je eigen dood. De mens is sterfelijk en eenmaal voorbij een bepaalde leeftijd zal je moeten aanvaarden dat het einde gaat komen. Wat moet je artsen daarover leren? De meesten snappen wel wat ze moeten doen, maar hebben er geen tijd voor. En de anderen? Ik denk dat ze eerst de angst voor hun eigen heengaan moeten accepteren zodat ze hun eigen angsten niet projecteren op de mensen die met hun kanker en uitzaaiingen tegenover ze zitten. Ik zou willen dat ze wat ferme zinnen uit het hoofd leren. “Ja, u heeft het. We gaan er aan werken als u dat wilt, maar bedenk wel dat er nog tegoed zit op uw levensstrippenkaart en ik zou dat niet in een impuls weggooien omdat u zojuist een lelijk woord heeft gehoord. Leef als u dat een fijn idee vindt vooral door en laat de dood maar voor wat het is. Die komt vanzelf wel.”

Maar met dat soort dooddoeners hoef ik niet bij haar aan te komen. Ze heeft alle hoeken van de martelkelders gezien, is moe en wil nu iets betekenisvol gaan doen. Iets dat groot genoeg is om de herinneringen aan de zwarte plaatsen waar ze was te verdringen. Een spoorboekje voor artsen die licht in het hoofd worden als ze te dicht in de buurt van de grote pijn komen, die wel graag willen, maar het niet kunnen.

“Rollenspel,” zegt ze. Een toverdoos met hellecasuïstiek.

“Stuur me een email,” zeg ik. Niet om het uit te stellen, maar omdat ik haar moet helpen. Ik mag niet weglopen.

Zelf kanker hebben is niet het leukste wat er is, maar er valt nog een tijd mee te leven. Je geliefde kanker? Ik moet er niet aan denken. Je kinderen, kleinkinderen, wiens kinderen ook, dat is een gemene loer van onze celdeling en niemand, niemand is daar ooit op voorbereid.