Op de foto die verschijnt als ik mijn computer opstart lacht ze naar me, haar schouders bloot. Hij is genomen in Lissabon, waar we waren omdat ze een literair festival bijwoonde. We zitten op het terras van een visrestaurant. Ik kijk naar haar en ben me de lelijke muur achter haar niet bewust zij heeft zicht op de oceaan. Bij het nemen van de foto loop ik achteruit en moet uitkijken dat ik niet van de kade afval. We zijn gelukkig. Op haar horloge zie ik het tijdstip: 12.28.

Van de week was het tien jaar geleden dat haar vader overleed. Wij willen bij haar moeder zijn, want vrezen het grote verdriet dat hoort bij het na zestig jaar verliezen van je partner, maar data zeggen haar moeder niet zoveel meer en soms zoekt ze in huis waar haar mannetje toch is omdat tijd, verleden, heden en toekomst geen betekenis meer hebben. Wij nemen haar mee naar een restaurant van waaruit het vliegveld waar mijn schoonvader heeft gewerkt te zien is. Er vliegen al jaren geen vliegtuigen meer. Ze vond het maar niets dat de militaire basis met zijn dondergeluk daar verdween, want het hoorde bij haar dorp. Ze genoot van overvliegende F-16s. Ze kende de verschillende types uit het hoofd en herkende ze vanaf de veilige bodem waarop ze liep. Dat weet ze nog, dat er een basis was waar haar mannetje elke dag op de fiets naartoe reed.

De zon scheen mild op ons en we bleven lang zitten, kijkend naar de magnolia’s in volle bloei, hun hoofd in de wolken. De passie van die roze bloemen blijft maar kort, verbrandt zichzelf aan dromen over de eeuwige liefde.

’s Avonds aten we met een klein groepje familieleden bij haar thuis. Dat vindt ze het prettigst: de familie in haar eigen huisje, waar ze nooit meer weg wil. Daar waar de vele foto’s staan en hangen die haar herinneren aan een rijk leven. ‘Dan komen die kleintjes hier op bezoek en dan zeggen ze ‘kijk hier dat ben ik en dit ben jij’ en dat is zo leuk,’ zegt ze. Maar er gaan soms maanden voorbij voor de kleinkinderen en achterkleinkinderen op bezoek komen.

Marion had Indonesisch eten gehaald, maar dat is meestal te pikant voor haar moeder. Zelf verorbert haar moeder daarom een maaltijd van de thuisbezorgdienst, vers bereid, rundvlees met aardappelen en rode kool misschien, want er is geen verschil meer als je bijna negentig bent.

Als het bezoek vertrekt, vlak voor de avondzuster komt om haar in pyjama te helpen en haar laatste medicijnen te geven vraagt ze ‘Waar slaap ik?’

‘Hier toch mama. Hier woon je.’

Ze kijkt verbaasd en zegt ‘En jullie dan?’

‘Bij ons thuis. In ons eigen huis. Dat is vijf kilometer van hier.’

‘Nou snap ik het niet meer,’ verzucht ze.

De volgende dag ben ik even bij haar om een nieuwe lamp in te draaien op haar WC. Of is het een dag later, want deze week gebeurde er zoveel. Als ik alleen met haar zit te praten vraagt ze me: ‘Wat heb ik toch verkeerd gedaan? Heb ik iets gezegd dat ik niet had mogen zeggen?’

‘Hoe bedoel je ma? Wat zou je dan verkeerd hebben kunnen doen?’

Het gesprek pingpongt heen en weer over het netje van haar verdwijnende geheugen, maar geleidelijk komen we bij de kern. ‘Toen ik klein was en die polio kreeg, mocht alleen mijn vader af en toe bij me komen. Mijn broers en zusjes zag ik ver weg achter glas. Ik wilde met ze spelen, maar ik had maar één arm die werkte. Wat had ik verkeerd gedaan?’

‘Niets,’ zeg ik, maar besef dat mijn woord niets betekent.

Ze kijkt naar buiten om te zien of er iemand komt. Soms meent ze de bel te horen. Staat daar een van haar kinderen voor de deur? Heel af en toe loopt ze er naar toe, opent de buitendeur en kijkt om zich heen. Een lege straat, een lege stoep. Ze keert terug met de duim van haar goede hand door de sleutelring zodat die altijd in de buurt is. Ik voel de diepe pijn van iemand die denkt verantwoordelijk te zijn voor haar eenzaamheid, haar isolement, het verdwijnen van de verbondenheid met de wereld.

‘Wat heb ik verkeerd gedaan?’

‘Niets ma. Je oudste dochter is overleden, je twee zoons wonen in Amerika en Marion en ik komen vier keer per week.’ Ik verontschuldig me: ‘We moeten ook wel af en toe werken.’

‘Ben ik de verjaardagen vergeten?’

‘Nee hoor je hebt niets verkeerd gedaan.’

Ik kijk op de klok om te zien of ik lang genoeg geweest ben. Ja, ik kan nu wel weg. Ik hoop dat Marion’s horloge voor altijd op 12.28 zal blijven staan.