Het was pikdonker toen we de schimmen zagen. We liepen via de achterzijde van ons huis naar de keukendeur toen Marion en ik mannen weg zagen lopen. De een na de ander. Marion die onverschrokken is schreeuwde naar ze ‘Wat doe je hier? Wat doe je hier?’ Ik ben niet zo dapper. Laat ze maar wegrennen, dan zijn we van de dreiging verlost. Ze bleven echter komen en net toen ik dacht dat het er wel veel voor een eenvoudige inbraak waren, zag ik dat het de rook van de verwarmingsketel in de wind was die door een klein beetje maanlicht werd beschenen. We lieten onszelf binnen in ons warme vertrouwde huis. Veilig.

Dat is het ergste van ouder worden, het gevoel dat het steeds minder veilig is en de schimmen overal zijn. De eigen kwetsbaarheid staat op de uitslagen van het ziekenhuis. De eeuwigheid is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor voorzichtige hoop op nog een half jaar, misschien wel wat meer. De mensen die wegvallen herinneren je aan de vanzelfsprekendheid van het verdwijnen. Wat vertrouwd leek is zoekgeraakt.

Het ergste zijn de woorden die niet meer willen komen, de twijfel die dat met zich mee brengt en de onzekerheid. Marion zegt dat ik niet zo zacht moet praten en daarbij niet ook nog mijn hand voor mijn mond moet houden. Het is of ik mijn schaamte voor de toenemende vergeetachtigheid probeer te verbergen voor mensen die nog niet geproefd hebben van de pijn van hun tijdelijk bestaan. Ik lach zacht mee met ze in de gesprekken die steeds luider worden, maar begrijp hun opwinding niet en zij op hun beurt snappen niet waar ik me druk over maak. Niet over mijn prostaatkanker, hoewel daar vaak naar gevraagd wordt terwijl menigeen niet eens het antwoord afwacht. Nee, ik maak me zorgen waar ik kan schuilen als wij mensen aan de rand van ijsschots staan waarop we met zijn allen zijn terechtgekomen en die snel smelt door de te hete zomers. Zal het morgen zijn of over tien jaar? Hoelang zullen zij die geen zin hebben om zich in de klimaatverandering te verdiepen en vanuit hun eigen reddingsboot de andere kant op kijken, hun hoofd omdraaien omwenden naar degenen die op de laatste restjes ijs hun toevlucht zochten?

Ik ken het tijdschema niet maar fluisterend uit ik mijn zorgen over wat er met mijn kleindochters zal gebeuren als die op weg naar volwassenheid overweldigd worden door de vloedgolf die we aan zagen komen, maar dachten dat het een leuke achtergrond voor onze selfies vormde.

Mijn bezorgdheid wordt steeds intenser en bereikt al maar hogere stressniveaus. Ik heb veel gereisd en mensen vragen wel eens ‘Waar voel je je het meest thuis? Is er een plaats op de wereld die ideaal is?’ Er is geen gemakkelijk aan te wijzen topografische locatie, iets met lengte- en breedtegraden, een GPS-nummer, maar ik vind het in het bed waar Marion ook ligt. Ik ben thuis als er weer een dag voorbij is waarop er niets vreselijk gebeurd is en ik een paar uur zorgenvrij naast haar lig. De jaren dat de kanker als ongedierte aan me vast kleefde hebben bovendien hun tol gevraagd. Ik kan niet zo veel meer aan. Altijd een stoorzender, die de muziek bederft. Zoveel energie is gaan zitten om de klanken van de zingende engelen te blijven volgen. Heb ik zelf de thermostaat wel laag genoeg gezet?

Sinds een tijdje zijn de vieze dieren van het einde van het leven op aarde ons huis binnengedrongen. De hoge half dode lariks moest gekortwiekt worden en de insecten zijn verhuisd naar onze keuken. Als het raam opengestaan heeft zijn ze er weer. Op het internet herkende ik hun vorm en ontcijferde hun namen. De wantsen met hun langwerpige donkere lichaam en lange poten hebben maar een kiertje nodig om in onze leefwereld binnen te dringen en die over te nemen. Ze zijn erg traag, kunnen een klein beetje vliegen en als je ze met keukentissue dooddrukt komt er een blauw vocht vrij. Als ik ’s morgens de keuken binnenkom om mijn medicijnen te slikken, ga ik eerst op zoek naar ze. Traag bewegen ze zich voort over de kozijnen, over het aanrecht en over de vloer. Een paar keer per dag controleer ik opnieuw. Het is al zover dat ik ze overal meen te zien. Soms praat ik met iemand, maar gaan mijn ogen langs de wanden op zoek naar het silhouet van de bewoners van de onderwereld. In elke zwarte vlek op een deur of een broodplank meen ik ze te herkennen. Als ik er een heb gevangen met het zorgvuldig dubbelgevouwen papiertje, knijp ik hem met zorg plat tot ik de bastachtige huid hoor knakken en spoel ze door de wc naar het wantsenhiernamaals. Ik ga deze strijd winnen en zal achter mijn computer gaan zitten en uitleggen hoe het komt dat we ondanks dat we meer scholing hebben dan ooit tevoren zo stom zijn geworden dat we de wereld laten verzuipen.

Schimmen, wantsen, de opwinding van anderen, ga terug in jullie kankerhok. Laat ons allemaal de pen oppakken en schrijven om de wereld te redden, zingen tot de dreiging is afgewend, trainen tot er weer elk jaar een Elfstedentocht is. We kunnen nog een andere weg inslaan.