Onaangekondigd – ongeveer tweeëneenhalve week geleden – bracht ze ons een bezoek en bleef meteen ook logeren. Het was op een warme avond en mijn schoonmoeder had bij ons gegeten. Omdat de maaltijd van het leven niet lang genoeg kan duren, stelde ik voor om naar de ijsboer in het dorp te rijden en toen ik terugkeerde en het pad naar ons huis opreed met drie heerlijke ijsjes, zag ik haar staan. Trots en mooi, haar bruine huid glansde. Met haar donkere ogen keek ze me aandachtig aan, richtte haar oren als radarsystemen in mijn richting en vervolgens ging ze in enkele snelle sprongen van het rechterdeel van de voortuin naar de linkerkant waar ze in de bosschages verdween.

Ik wist niet waarover ik enthousiaster moest zijn: dat ik het lekkerste ijs voor zwoele zomeravonden meebracht of het nieuws dat we na twintig jaar weer eens een ree in de tuin hadden. Over het ijsje dat we die avond aten hebben we het al lang niet meer, maar het verblijf van onze logee is een dagelijks onderwerp geworden.

Waarschijnlijk was ze zoekend naar voedsel dat door de toenemende droogte schaarser werd gedwongen om haar territorium te verruimen en per ongeluk de ingang van onze tuin binnen gegaan. Zoiets gebeurt bij toeval, maar zoals bij alles in het leven, vraagt iets magisch om een verklaring. Zou het een reïncarnatie zijn? Wil het dier ons een boodschap brengen? Is het een teken dat hogere machten ons goedgezind zijn? Ik weet het niet en houd het maar op honger, dorst en het toeval dat het hek openstond.

Wel voel ik me gezegend dat ik haar elke dag één of twee keer zie lopen, wat grazen, ze haar hoofd optilt als ze een geluid hoort. Als ik werk, haar ineens zie en opsta terwijl ik mijn witte overhemd draag, schrikt ze en rent weg. Ze is niet bang voor mij, maar schuw. Als ik mijn leren jasje draag blijft ze nieuwsgierig kijken. Bezorgd kijk ik of het goed met haar gaat. Is ze wel gezond? Is het normaal dat je die ribben zo kan zien? Moeten we haar iets extra’s geven of redt ze het met eikeltjes en blaadjes? De varens in de tuin heeft ze al helemaal opgegeten.

“Als het nu eens geen zegen is, maar dat ze is gekomen om in onze tuin te sterven,” zeg ik tegen Marion, “dan wil ik wel een poging gedaan hebben haar te redden. Kunnen we niet wat fruitschillen voor haar neerleggen?” Maar Marion die het op internet heeft opgezocht weet nu alles over reeën. “Je mag ze niet bijvoeden,” zegt ze streng. Er staat een klein appelboompje in de tuin waarin een vrij grote appel hangt. Op een dag hangt de tak zwaar naar beneden en is er een hap genomen van de appel. Nog een dag later is de appel verdwenen. “Wat is het verschil tussen die appel en een appel die we gekocht hebben?” vraag ik aan Marion. We besluiten een Pink Lady op een kruising van drie takken te plaatsen, maar die raakt ze niet aan.

We wennen aan onze gast. We doen de dingen die we altijd doen: ik laat mijn bloed prikken, haal nieuwe medicijnen, we gaan eten bij vrienden, zijn in Friesland waar ik in Bolsward mijn bijdrage aan de elfsteden zwemtocht van Maarten lever, we vieren Marion’s verjaardag, en Yuki komt logeren. Af en toe zien we onze ree, waarvan we weten dat ze nooit van ons zal zijn, maar voortdurend voelen we ons omringd door de liefde van de natuur.

Zaterdag zagen we haar de hele dag niet en ik dacht: “Zie je wel. Straks vinden we haar dood in een hoek van de tuin.” Marion zei dat het een onzinnige gedachte was en dat onze logee misschien naar het grote bos was teruggekeerd. Het verschil tussen de man die weet dat de dood komt en er rekening mee houdt en de vrouw die haar man niet wil verliezen, weigert de dood zo snel al te aanvaarden, tekent zich in onze gedachten over de toekomst. Waarschijnlijk zagen we de ree die dag echter niet omdat hij uitzonderlijk was. Al vroeg gingen we met Yuki naar het ziekenhuis omdat ze de hele nacht explosief overgaf. Het deed ons denken aan toen Kaja baby was, het aan zijn hart had en ook niets binnen kon houden. Hij bleek een ongeneeslijke hartaandoening te hebben, maar op raadselachtige wijze genas hij.

Kaja en zijn vrouw Kaya waren ongeveer tegelijkertijd bij de huisartspost van het ziekenhuis. De dokter legde uit hoe we moesten zorgen dat ze niet uitdroogde. De hele dag flesjes met 20cc ORS, elk kwartier. De ouders gingen weer naar huis en het logeerpartijtje van Yuki werd voorgezet, maar ze werd steeds apathischer. Haar zachte klagelijk gehuil als ze niet sliep en de golven die nog uit haar maagje kwamen werden steeds beangstigender. We besloten opnieuw naar die huisarts te gaan. Weer waren Yuki’s ouders er bijna net zo snel. Aan de ree dachten we niet meer. De kinderarts werd geraadpleegd en die vond dat het kleine meisje opgenomen moest worden. Ze kreeg een sonde in haar maag om te zorgen dat ze voldoende vocht binnenkreeg.

We waren vandaag al weer vroeg wakker en volgden de berichtjes over onze kleindochter. Ja, het ging goed. Ze braakte niet meer, dronk ook al weer wat echte voeding en mocht uiteindelijk weer naar huis.

Opgelucht keek ik door de keukendeur naar buiten en zag de ree staan, die lang terugkeek. Stond ze daar bij toeval, of om te vertellen dat het echt allemaal goed komt met Yuki of om me eraan te herinneren dat mijn PSA weer verder gezakt is, van 11,5 naar 7,7 en dat de medicijnen goed bij me aanslaan. Ik weet het niet. Het leven is zo gul voor me geweest en is dat nog. Ik ben gezegend, misschien is die ree er om ons daar voortdurend aan te herinneren.