Het wordt steeds moeilijker de vraag “hoe gaat het met je?” te beantwoorden. Als ik opgeruimd “Goed,” zeg, doe ik de waarheid geweld aan, maar als ik een zuur gezicht trek en al mijn problemen op ga sommen, voel ik me een huichelaar. Wie na vijftien jaar palliatieve behandeling vanwege zijn prostaatkanker nog leeft, moet de hele dag glimlachen. Van bloeduitslag naar scan, en van scan naar bloeduitslag ben ik voortgeslopen, en kijk waar ik ben beland. In een andere wereld dan die van 2002, toen het gezwel bij mij werd vastgesteld. Daarin gaat het niet zo goed met me als ik zou willen door de bijwerkingen van de medicijnen die ik gebruik, door de ouderdom die in mijn gewrichten is gekropen, door de stress van de mantelzorg voor mijn schoonmoeder en door de wereld die een lelijker gezicht heeft gekregen, maar lachen blijft het belangrijkste smeermiddel voor de menselijke communicatie.

Een serieus antwoord op de vraag of het me goed vergaat duurt langer dan een haastig gesprek verdraagt en is te saai om je vrienden te behouden. Vaak zoek ik ook nog een naam, een plaats, een detail, dat uit mijn geheugen is geglipt en val ik stil. Tegen de tijd dat ik het heb gevonden, zijn de anderen alweer twee onderwerpen verder. Iedereen probeert me ervan te overtuigen eveneens last te hebben van vergeetachtigheid, maar zelfs mijn lief begint zich zorgen te maken dat dit het begin is van dementie.

Ik heb besloten die vraag niet meer te beantwoorden, nooit meer. Ik zal mijn schouders ophalen en glimlachen. En de vaste anekdotes die behoren bij een rijk leven, haal ik niet meer uit de bibliotheek van de herinnering te voorschijn om te voorkomen dat ik een keer te vaak verhaal over een wereld waarin alles anders was, waarin we droomden van de vrede die binnen handbereik leek, vol mensen die daar hun best wel voor wilden doen, hoe moeilijk het ook was.

Als ik toch nog de moed heb en vertel over hoe we ooit hard werkten aan de verbetering van de gezondheid en het welzijn van migranten, is het of ik over een ander mens praat. In 2018  staat op de achterkant van de jas van de vrouw van de machtigste man ter wereld “I really don’t care. Do U?” Ik wil me dat nog altijd aantrekken, anders gaat het niet goed met me. Ik weet hoe we als het niet goed met ons gaat het liefst aankruipen tegen degenen die ons liefhebben. Wie oud wordt heeft niet veel meer te kiezen. Het leven is als een mond geworden waarin steeds meer tanden en kiezen ontbreken. Wie is er nog over? Vader weg, moeder weg, zus weg, beste vriend weg. Wie nergens meer kan wegkruipen mist de warmte en het gevoel voor veiligheid. Er kan van alles misgaan, de stress blijft. Altijd. Voor jonge kinderen is het vreselijk. Ze zullen voor eeuwig beschadigd zijn. Ze horen bij hun ouders.

Van de week bracht mijn zwager ons een kort bezoek. Hij woont in Baltimore, heeft daar een fantastische baan en is erg druk. Mijn schoonmoeder was er ook. We hadden de televisie aangezet om een voetbalwedstrijd te zien. Het houdt de hersenen van mijn schoonmoeder bezig, want er zijn veel eindjes in haar hoofd die nergens meer toe leiden. Maar de bal gaat van speler naar speler en heeft zijn eigen logica. Wij spraken zowel over voetbal als over hoe de wereld nog gevoed kan worden als er niet een radicale wijziging is in de manier waarop we ons voedsel produceren. Daartussen door vroeg mijn schoonmoeder telkens aan haar zoon waar hij die nacht zou slapen. Ze heeft in het kleine kamertje een logeerbed vrij staan. Haar moederinstinct vertelde dat je je kinderen dicht tegen je aan moet drukken. Helaas moest hij zijn vliegtuig op tijd halen. Zoals we daar samen waren was het net als vroeger, toen we met alle familieleden die er nog waren in de kleine huiskamer van het huis van mijn schoonouders samen naar voetbalwedstrijden keken. Ons gezamenlijk commentaar op spelers, de overtredingen, de scheidsrechters, de strategie, de blunders, de kwaliteit van het beeldscherm, de kleur van de grasmat, de zweetdruppels die rondspatten, de passie in de ogen van de jonge mannen, de enkels die het moesten ontgelden voerden ons een wereld in waar de regels duidelijk waren. Na afloop volgde het contact met onze zonen, die ver weg waren, om te horen wat zij van de wedstrijd vonden.

Ik had de kinderen die van hun moeder werden gescheiden horen huilen doordat ik een linkje op Twitter had aangeklikt en het liet me niet meer los. Als de wedstrijd voorbij is, hoor ik ze huilen en komt het verdriet onmiddellijk terug. Het gaat er niet om hoe het met mij gaat. Het gaat erom hoe het met de wereld rondom ons heengaat. Vraag me voortaan maar als je me ziet “Hoe gaat het met de wereld?”