Het was een week van sterfgevallen en niemand ging te laat heen. De zinnen ontbraken en de meest gehoorde opmerking was “Ik weet niet wat ik moet zeggen”.  Tussen de twee grote rites de passage, onze geboorte en als we heengaan, kletsen we wat af. Ik zie het aan onze Yuki, drie maanden oud, ze probeert steeds contact te maken en maakt brabbelgeluidjes om ons iets te vertellen. En wij staan glimlachend voor haar en lepelen de klanken op alsof het topliteratuur is. Heeft ze honger? Is ze moe? Moet ze een nieuwe luier? Of lacht ze omdat ze ziet dat ik van haar houd en wil ze laten weten dat ze mij ook leuk vindt?

We zijn mensen en hebben zo’n grote herseninhoud omdat we met veel andere medebewoners van onze planeet  in grote gemeenschappen wonen en voortdurend met elkaar moeten overleggen. We babbelen en maken grimassen om bij elkaar binnen te dringen om zo een geheel te worden en gezamenlijk meer te bereiken dan wat we in ons eentje vermogen te doen. Maar bij de dood stamelen we, stopt de woordenstroom en zoeken we onze toevlucht in clichés. Aan alles komt een eind. Ze was zo dapper en heeft zo gevochten. Het is beter zo.

Ik voel me niet getroost als iemand zegt dat de geliefde die is heengegaan, nu een plaatsje in de hemel heeft vanwaar hij of zij ons kan zien en weet dat we bijeen zijn, ons best doen de draad van het geluk weer op te pakken.

Op Netflix zag ik een film, ‘Irreplaceable You’. Een jonge vrouw krijgt kanker en moet de liefde van haar leven – haar schoolvriend – loslaten. Alles wat je aan zinloze woorden mag verwachten passeert. Boze woorden, lieve woorden, troostende woorden, wanhopige woorden, droevige woorden, de schamele vervoermiddelen van de menselijke onhandigheid. De vrouw bezoekt een lotgenotengroep, ook op clichéwijze neergezet, een groep mensen op stoelen in een kring in een oud kerkgebouw. Of het nu om verslavingen gaat of om het naderend afscheid, dat is hoe Amerikanen samenkomen om over de existentiële dingen te praten. De deelnemers aan de groep maken er een haakwerkje en leren hun ego te verliezen, want dat is wat je tegen houdt. Dat zeggen mensen ook, ook al zijn ze zelf nooit doodgegaan, alsof ze geheime wijsheid bezitten: “Loslaten, je moet loslaten.”

Waarom willen ze dat zo graag?

Zo lang dat ego groot is, wil je juist nog meedoen met de anderen die lachen en die schaatsen belangrijk vinden, die met spanning wachten op de uitslag van een voetbalwedstrijd van teams waarvan jij de namen niet meer weet, terwijl jouw hersenen wegglijden in een zachte brei van onverschilligheid over de woorden van de wereld waar je steeds meer een buitenstaander wordt.

Uiteindelijk zaten er toch te veel woorden in de film. Vooral de woorden “haken is een metafoor voor het leven”. Natuurlijk, woorden moeten wel stereotypen zijn want anders zouden we elkaar niet begrijpen. Het is zinvol dat we het woord boom gebruiken als we door het bos lopen en een woudreus plat op zijn rug zien liggen, de wortels onmachtig in de lucht, geveld door een januaristorm, omdat onze verbeelding dan de klanken om kan zetten in beelden die voor ons allebei begrijpelijk zijn. “Goh, zie je die bomen?”

Zo graag had ik deze week de huilenden iets meer gegeven dan ‘gecondoleerd met dit grote verlies’, maar de tong doet niet mee. Laten we daarom onze tranen delen. Laat ze in ons opkomen elk moment dat we zien hoe het leven voorbij gaat, het leven waarin we genoten van elkaars liefde, van de muziek die ons opzweepte, van de stappen van een dans die we niet goed beheersten, meezongen op de klanken van de passie van anderen.

Als ik sterf wil ik dat er muziek is waar niemand het bij droog kan houden, dat we huilen, als een kudde zonder taal, huilen tot we leeg zijn, uitgedroogd en schoongewassen, zodat we weer verder kunnen met nieuwe woorden. Alleen “Ik houd van jou” nemen we mee naar de toekomst.