De wilde rotsen in de bergen zijn voorbij, de diepe watervallen waarin het bruisende water zich stortte behoren tot de herinneringen waarvan we niet eens meer weten of alles echt gebeurde. Soms is er een foto, maar ben ik dat die daar op staat? De jongen met die baard, die ouder wil lijken dan hij is? Het kind, dat een man probeert te zijn naast de vrouw die haar vertrouwen in hem heeft gesteld? De vader van de baby, die deze week zijn derde dochter zal krijgen?

In het meer zijn de giftige stoffen die op de landerijen zijn gegooid, die door de fabrieken in het water zijn geloosd, naar de bodem gezakt, maar zo schoon als het ooit was zal de rivier nooit meer worden.

In de vlakte van het leven stroomt ze traag verder. Er lijkt niets te veranderen, maar wie kan zien, weet dat alles verkleurd is. Soms doet het zeer omdat het verleden zoveel zekerheden bood want alles leek nog mogelijk te zijn. De schrijnende plek door het vergaan van een vroeger bestaan wordt echter verzacht door de nostalgie die de troost biedt dat we het in ieder geval hebben meegemaakt. Ik mag eraan terugdenken als ik daar zin in heb, maar spoedig zal ik me de bergen niet meer herinneren. Nu al ken ik de plaatsen waarlangs de rivier stroomde niet goed meer of weet ik de namen van de mensen die erin zwommen niet langer. Iets met twee lettergrepen. Het begint met een P, of was het een B? Wel de gezichten, precies zoals ze ooit waren. En als ik eenmaal een glimp zie, dan komt vaak nog de rest erbij, zoals wanneer je één muis ziet, je er spoedig meer ontdekt.

We weten waar het naartoe gaat. De zee, de onmetelijke oceaan, waar alles uiteindelijk belandt en onder de plastic soup in een onderwaterparadijs waar geen vissen meer zijn, komt het water tot rust. Het zal er donker zijn. We zien er denk ik niets meer.

Omdat Marion griep heeft, lees ik haar voor uit ‘Het boek der fluisteringen’ van Varujan Vosganian. Het schiet niet op omdat sommige passages zo mooi zijn dat we ze niet te snel weer los willen laten. We pogen te verhinderen dat ze vervliegen in de lucht waarin de tijdelijkheid der uitgeschreeuwde wensen alle ruimte heeft opgeëist. Een zin als “Van alles wat je bent, zijn je ogen het minst van jou. Het licht is als een vogel die zijn eieren in een vreemd nest legt” intimideert me. Ik lees hem een paar keer aan mijn lief voor omdat we niet willen dat het, zoals het de laatste tijd met ons leven vergaat, verdwijnt zonder dat zo’n zin een spoor in ons achterlaat. Zulke eenvoudige woorden, zo effectief gebruikt.

Zo zou ik willen schrijven, maar kijk, hij gebruikt woorden als licht, vogel, eieren, nest, terwijl ik met tijdelijkheid, landbouwgif, plastic soup en vervliegen aan kom zetten.