Wat moet ik zeggen als me gevraagd wordt hoe het met me gaat? In korte tijd heb ik afscheid moeten nemen van twee geliefde mensen die heel lang in mijn leven meereisden. Hun heengaan zorgde voor onrust, want ik weet dat de kwaadaardige cellen mij ook eens te grazen zullen nemen. Daar moest ik vaak aan denken. Hoe gezellig het met hen tijdens het leven ook was geweest, ik had nog geen zin me bij hen te voegen. Vergeten was ik waar ik de sleutels had gelegd, had niet gehoord wat we hadden afgesproken en kwam in mijn eentje op een plaats waar ik niet moest zijn. Mijn zenuwstelsel was met andere zaken bezig.

Rouwen betekent dat je alle herinneringen langs gaat om je autobiografie te controleren. Oude familieruzies krijgen een nieuwe betekenis en lange stiltes in de vriendschap worden in een ander licht geplaatst. De leemten in je levensverhaal vul je op met wat je van je geliefden wilt bewaren. Als alles een plek heeft gekregen kun je pas weer verder.

Misschien kwam het daardoor dat ik niet goed wist wat ik moest antwoorden als ik gecondoleerd werd. Het vaakst hoorde ik dat het beter zo is omdat het lijden te groot werd. Om mijn schoonmoeder met het verlies van haar dochter te troosten zei ik dat zelf ook enkele malen tegen haar. Zo krijgt de dood een functie. Op die manier kunnen we er vrede mee hebben, maar ik was er niet echt tevreden mee. De dood is er niet om het lijden te beëindigen, maar is de seconde waarin je stopt met leven en is zonder betekenis.

Ook hoorde ik vaak dat het ‘oneerlijk’ is. Zo jong nog. Op een vreemde manier voelde ik me ongemakkelijk als het woord viel, omdat ikzelf nog rondliep, bruin was vanwege de zomer, mijn mooie blauwe pak nog kon dragen en ik het me zelfs soms permitteerde een grapje te maken. Niemand zei tegen mij dat het eerlijk is dat ik nog besta. Nee, men zei dat ik sterk ben, maar geloof me, dat ben ik niet en ik kan echt niet verklaren of verantwoorden waarom ik nog leef. Dat is toeval, niets anders.

Soms zei ik dat het door de liefde komt, want dat vind ik heel mooi klinken. Gedurende de eerste jaren van je bestaan zoek je naar wie je eigenlijk bent, na de eerste kus geef je jezelf weg aan iemand met wie je de wereld rond wil zwerven, kinderen maken, betekenis geven aan wat je doet, en na de laatste kus rijd je nog een beetje uit. Liefde. Het is misschien niet wetenschappelijk verantwoord, maar het is zo’n mooi idee.

Maar ‘oneerlijk’?  Dat is een woord dat je uitsluitend in relatie tot menselijk gedrag kunt gebruiken, niet over een gezwel en ook niet over de dood. We zijn geneigd de keizer aller ziektes allerlei menselijke eigenschappen toe te dichten om de willekeur het zwijgen op te leggen.

We vergeten door die bijvoeglijke bijwoorden waar het werkelijk om gaat. Het leven zelf is een geschenk en wat is het een geluk dat we het mee mogen maken. De dood is slechts de punt achter de laatste zin. Hij voegt niets toe, maar we moeten nu eenmaal een leesteken hebben om aan te geven dat het afgelopen is. Onze angst maakt blind voor wat werkelijk telt. Niet de laatste adem, maar alle keren vanaf de eerste schreeuw, daar was het om te doen. In onze verbeelding hebben we echter van ziekte nummer één een terrorist gemaakt, die oneerlijk is.

De kankerindustrie die tienduizenden professionals moet voorzien van een goed inkomen is niet in staat om het rookgordijn van een oorlog weg te nemen. De winsten van beursgenoteerde bedrijven die bij de ontdekking van een nieuw medicijn omhoog gaan en de aandeelhouders rillingen van genot bezorgen, dragen op hun manier alleen maar bij aan een cultuur van angst en verlossing die uitsluitend de juiste behandeling kan brengen.

De natuur is geen terrorist, kanker zit in onze genen en bij blootstelling aan bepaalde omstandigheden zal bij velen een explosieve groei ontstaan van cellen die we niet willen. Lullig, dat is het woord dat me te binnen schiet. Lullig, niet oneerlijk.

Laten we het leven vieren en de dood onbelangrijk maken.

Mijn schoonmoeder, die nu bijna 88 jaar is, wist wel wat ze moest zeggen. Ze liep naar het graf van haar dochter en zei tot de kist die we daarin hadden laten zakken: “Joyce, je zult nu wel bij papa zijn. Zeg hem maar dat ik voorlopig nog niet kom.”