Op zijn verjaardag belde ik hem op en zei “Negenzestig! Had jij ooit kunnen denken dat toen we met die gekke glimmende zwarte jassen door de stad liepen wij zo oud zouden worden.”

Onze moeders vonden die jassen niets, maar die zijn dood en daarmee de ergernis voorbij. In die oliejassen leken we leden van een Rock and Roll band, hoewel onze muzikale opleiding zich beperkte tot de blokfluitlessen die we op de lagere school kregen. In die jassen liepen we naar het einde van de Langestraat waar een grammofoonplatenwinkel was. We zochten een stapel platen uit, overhandigden die aan de verkoper en verdwenen in een glazen hokje waar we vervolgens naar de muziek luisterden. Soms maakten we een gebaar naar de man achter de toonbank om duidelijk te maken dat de volgende plaat moest worden opgezet en in het geval van een LP het volgende nummer. Heel voorzichtig verplaatste de man dan de naald. Of ging dat niet via een gebaar, maar was er een knopje waarmee we aan konden geven dat wij – ongeduldige jongens van zeventien – een volgend nummer wilden horen? We kochten daarna niets en liepen naar het Julianaplein waar de andere platenwinkel van de provincieplaats waar we woonden zich bevond en waar alles zich herhaalde. Heel soms hadden we genoeg gespaard om een singeltje te kopen, dat we naar huis meenamen om er eindeloos naar te luisteren. We letten er zorgvuldig op om nooit de zelfde platen aan te schaffen. Hij bijvoorbeeld ‘Sounds of silence’ en ik ‘Walk on by’. Wij hadden namelijk bedacht dat we ooit als we getrouwd waren, naast elkaar zouden gaan wonen en dan vrije toegang tot elkaars muziekcollectie hadden.

Zo leerden we The Beatles, The Stones, David Bowie, Simon and Garfunkel, Sonny and Cher, The Mama’s and the Papa’s, Bob Dylan, Pink Floyd, kortom het volledige interieur van een belevingswereld waarin we ons tot onze dood konden koesteren kennen en daarin verscholen we ons voor een wereld waar we nog niet bij hoorden, maar dat wilden we ook eigenlijk niet.

“Gefeliciteerd,” voegde ik aan mijn openingszin toe.

“Bedankt, maar ik zou ook nog graag zeventig worden en nog ouder,” zei hij.

“Hoe gaat het nu?” vroeg ik.

“Verdorie, “ antwoordde hij. “Ik wist niet dat dood gaan zo klote is.”

Ik was de eerste van ons tweeën bij wie kanker werd vastgesteld. Daar was hij toen erg van geschrokken en daarom liet hij zich vervolgens regelmatig onderzoeken. Een paar jaar later belde hij me een keer ’s avonds op. “Ik heb het ook,” liet hij weten. Hij was al geopereerd. Snel bezocht ik hem om hem gerust te stellen. Bij mij ging het immers ook niet zo snel. Er zouden vast nog wel wat fijne jaren komen. De hormoonbehandeling was wel niet zo aangenaam, maar ik reageerde er goed op. Waarom zou hij dat dan niet? Of ik hem echt gerustgesteld had weet ik niet, maar onverwacht haalde hij me links in omdat hij niet op de medicijnen reageerde en al snel door een handvol andere behandelingen heen was, waar ik nog mijn hoop op had gesteld.

We maakten een lijstje therapieën die nog in ontwikkeling zijn. In Londen, Harvard. “Ja er komt nu ook een middel dat je gevoelig kan maken voor de hormoonaanpak. Ik hoop maar dat ze er op tijd mee zijn,” zei hij. “Ik zou wel in die trial met de immunologie-aanpak mee willen doen, maar in Amsterdam zeggen ze dat ik niet in aanmerking kom omdat ik niet aan de criteria voldoe. Dat is gewoon oneerlijk. Ze kunnen me toch niet zo maar dood laten gaan.”

Ik zweeg. Wat moest ik zeggen?

“Jij weet dat allemaal niet Ivan,” ging hij verder. “Ik beschouw jou als een kleuter. Jij bent nog blij als de PSA niet zo hoog is, mijn oncoloog kijkt er niet eens meer naar omdat het niet meer uitmaakt.”

Kort na ons gesprek droomde ik dat er een groot feest in onze tuin werd gehouden. Iedereen die ik kende was er, alle leeftijden, alle kleuren. Ze waren in hun mooiste  zomerkleren, de zon ging maar niet onder en het bleef warm.  Vanuit de verte hoorde ik schitterende muziek. Ik concentreerde me. Er kwam geen einde aan, het ging maar door, en het was al maar het zelfde nummer. Ja, dat moest ‘The other side of the moon’ zijn.

Het viel me ineens op dat ik niet echt deel aan het feest nam en toeschouwer was. Ik keek naar de dansende benen, de lachende kinderen, de monden vies van chocomel en snoep die eigenlijk niet mocht, aan het einde van de middag waren ze een beetje misselijk waardoor ze het avondeten niet meer op konden en ik genoot. Op een gegeven moment vroeg ik me af waarom we dat feest hadden georganiseerd en ineens wist ik het. We vierden dat ik was overleden.

Zo simpel zal het wel zijn. Op een gegeven moment ben je er gewoon niet meer, maar het feest gaat verder en dat is helemaal niet zo erg als je altijd dacht.

“Als ik er volgend jaar nog ben, bel ik je weer op je verjaardag,” had ik aan het einde van ons gesprek gezegd.

“Dat zou ik heel fijn vinden. Maar we kunnen ook eerder een afspraak maken.”

“Dat doen we,” zei ik. “Maar ik bel in ieder geval ook op je verjaardag, je zeventigste.”

“Beloof je dat?” vroeg hij.