Samen met Marion, mijn zoon en schoondochter sta ik op een foto in het Parool die gemaakt is tijdens de première van Tonio, de film over een jongen die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats reed en die er nu niet meer is. Dat is de echte dood die we kennen uit verhalen over het noodlot. Gewoon kanker, ach, we moeten als de engel des dood ons uiteindelijk ergens in onze gemoedelijke leventjes verstopt uiteindelijk vindt toch ergens aan dood gaan. Op die foto zie ik mijn zoon  – 43 jaar – met een vanzelfsprekend zelfvertrouwen naast mij staan. Ik herken de blik in zijn ogen. Kom maar op! En ik ben de man die glimlacht op verzoek van de fotograaf en wiens mooie pak niet kan verhullen hoe kwetsbaar hij is. De PSA was deze week weer wat hoger maar de uroloog vond dat we toch nog maar even door moeten gaan met de prikken in mijn buik en de witte pilletjes.

Te veel kanker deze week. Sorry, ik weet dat het belangrijk is dat we alles goed begrijpen, maar ik zie tussen alle berichten maar weinig dat me troost en rust geeft. Kan de oktober-borstkankermaand en de november-prostaatkankermaand even aan me voorbij gaan? Het lijkt wel een internationale obsessie. Is men bezig de oorlog die in de hele wereld woedt een plaats te geven in onze eigen lichamen? Voelen we ons bedreigd dat ons eigen gezellige leventje niet voor altijd door zal gaan? Maar waar zit dan het kwaad? We zijn onmachtig om aan wat er mis is in Aleppo, Appelscha, de Deutsche Bank, de huizenprijzen, Calais of Lampedusa iets te doen? Moeten we daarom maar gewaarschuwd worden dat het wel eens in onze eigen borst, prostaat of longen zou kunnen schuilen? Ik ben de fantasieloze programma’s door mensen die zichzelf en de kanker zo serieus nemen moe. De grootste kracht van de mens schuilt in zijn gevoel voor humor, de creativiteit, het spelen met en omvormen van de werkelijkheid.

Ik ben schrijver. Op mijn achttiende schreef ik een roman. Die noemde ik ‘De belofte’ want ik had me voorgenomen alles wat in me zit er gedurende mijn leven uit te halen. Ergens in een la van mijn bureau ligt het manuscript nog. Dat durf ik niet te lezen, bang voor alle beginnersfouten en mijn overmoed, maar tegelijkertijd koester ik warme herinneringen aan het lef en het geloof dat ik het zou kunnen. Ik wist dat er een dag zou komen dat de woorden naar mij wilden luisteren en uitdrukken wat ik wil zeggen. Mijn leven lang ben ik blijven schrijven, want schrijver word je niet door een master class te volgen, maar door het elke dag te doen omdat je niet anders kunt.

Elke dag schrijf ik in mijn dagboek om mijn leven te ordenen, wat vervelend is te verfraaien, wat me niet zint op zijn kop te zetten en wat me ontroert te koesteren. De laatste tijd gaat het me moeilijker af en ik ben niet in staat de oorzaak aan te wijzen. Steeds vaker krijg ik het gevoel dat ik niet meer pas in de samenleving en dat veel mensen ook vinden dat mijn tijd wel geweest is. Wie heeft de krant van gisteren nog nodig? Waarmee kan ik mijn lezers nog echt verrassen?

Als ik samen met Marion langs de rij fotografen loop en ze vragen ons “Mevrouw Bloem, mijnheer Wolffers, wilt u even hier kijken?” vraag ik me af waarom ze een foto willen maken. Ach, natuurlijk, als ik dood ga hebben ze een scherp recent portret nodig. We stoppen en glimlachen.

Soms heb ik ’s morgens de woorden even niet meer. Dan ga ik naar mijn fotoarchief, waarin de tienduizenden foto’s van onze levens zijn opgeslagen. Aanvankelijk keek ik alleen, maar dat maakte me droevig. Het is voorbij. Dat is geleidelijk veranderd. Waarom is er op die foto zoveel ruimte links? Ik dacht altijd dat het mooi was als de persoon die ik voor later wil bewaren netjes op een derde van rechts staat en dat je kunt zien waar we zijn. Nu ik wil juist dichter bij haar komen. Ik hoor Marion in de bibliotheek typen en zal haar maar niet storen. Als je eenmaal bezig bent met toveren met woorden moet je vooral niet worden gehinderd. Dus ik verander het kader van de foto. Kom, ik help je wel dichter bij me te komen. En wat doet die man daar naast je eigenlijk? Die hebben we in geen jaren meer gezien. Ik zou zijn naam niet eens meer weten. Die snij ik eraf. De foto wordt onmiddellijk mooier. Alleen het licht is zo helder, het leven nog zonder dreiging. Alles is nog mogelijk. Ziet niemand de donkere wolken die er die dag ook waren? Ik geef ze wat meer accent en ja, de foto krijgt op die manier een dramatische ondertoon. Wat er zeker zal gebeuren zat toen al in de lucht. Dat kan ik nu aan. Destijds misschien niet.

Zo fotografeer ik ons leven opnieuw, schrijf een roman van foto’s, en heb de woorden niet meer nodig. Als het lunchtijd is en we zitten samen in de keuken vraag ik “Heb je lekker geschreven”. Ze zegt dat ze vooral heeft zitten spelen en ik beken eerlijk dat ik de woorden ontrouw ben geweest en gestoeid heb met de beelden. Drie volledig nieuwe foto’s heb ik gemaakt , helemaal zonder schuldgevoel te hebben. We waren jong en wisten niet wat komen zou en telkens pakte ik mijn camera. Soms was de lucht duister, soms kwam de zon op en vaak zagen we hem ondergaan.