Ik heb een huis gebouwd van woorden waarin ik me heb verschuild. Daar ben ik veilig voor de voor- en de tegenstanders van alles wat er in de wereld gebeurt, van vluchteling tot zwarte piet, van hooligan tot dwarsligger. Laat mij maar verhalen maken waarover ik de baas ben. Omdat bijna niemand meer leest, is de kans groot dat niemand me nog opmerkt, maar soms wil ik even naar buiten om iets te delen. Dan schrijf ik een stukje. Waarom ik dat nog ouderwets een ‘stukje’ noem en niet column of blog weet ik eigenlijk niet. Misschien omdat je voor een column betaald dient te worden en voor een blog bij een groep heethoofden die de waarheid beheert moet behoren.

Deze week werk ik aan mijn roman en wil daar eigenlijk niet uit weg, maar soms ben ik een zin begonnen, waar ik nooit meer een einde aan kan verbinden omdat alles te genuanceerd is om nog begrepen te worden en teveel tegenstellingen bevat om nog iemand te behagen.

De zuster van de buikprik kwam langs en voor ze haar scherpe naald te voorschijn haalde vroeg ze hoe het met me gaat. Was het beleefdheid of interesse? Ik weet het niet. Ze komt hier al een paar jaar en hoeft inmiddels bij menige buikprikklant niet meer te komen. Uitbehandeld. Misschien dacht ze “Zou mijnheer Wolffers weten hoe lang het met hem nog duurt”. Niemand heeft echter toegang tot het grote boek der geheimen en ik vond het een beetje flauw om niet te antwoorden.

“We leven nog,” zei ik. Niet de meest briljante zin die ik ooit bedacht heb en daarom voegde ik er snel nog wat aan toe: “Ik word al maar ouder en weet niet of ik last heb van verschijnselen die het merendeel van de 68-jarigen heeft of dat het komt omdat ik beroofd ben van mijn mannenhormonen.”

Ze knikte empathisch en zei “De spierkracht wordt minder zeker”, waarop ik besloot wat meer uit de kast te komen: “Ja, maar pas sprak ik met mijn beste vriend en die krijgt de prik niet, maar die heeft er ook zo’n last van en ik hoor iedereen van mijn leeftijd klagen over ochtendstijfheid en dagelijkse startpijn. Ik zie kanker daarom maar als een metafoor voor versneld ouder worden en de behandeling als het uitstel van de klap.”

Ik had nog nooit zo lang met de prikzuster gesproken.

“Waar ik echt niet meer tegen kan door de afwezigheid van mijn testosteron is stress. Onrust in mijn leven grijpt me zwaar aan. Toen de vrije hormonen nog enthousiast in mijn lijf rond kolkten hielpen ze me de enge wereld op afstand te houden via de onverschilligheid van echte kerels. Draag daar een zonnebril bij en mensen denken zelfs dat je cool bent. Maar zo is het niet. Ik schrompel weg en geen enkele bril die nog helpt. Wij praten hier thuis na het avondeten daarom niet meer over moeilijke onderwerpen want als er veel verdriet door de kieren van ons huis binnenglipt krijg ik nachtmerries. Een paar weken geleden droomde ik over de smerige binnendringer en probeerde hem een rotschop te verkopen. Die kwam lelijk aan. Ik dacht dat mijn tenen gebroken waren, want ik had alleen maar de verwarmingsradiator naast het bed hard geraakt. Sindsdien probeer ik op mijn andere kant te slapen, maar Marion zei dat zij dan mijn volgende slachtoffer zou kunnen worden. Afgelopen nacht gilde ik in mijn slaap “Kom te voorschijn jij. Ik zie je wel. Sodemieter op” en maakte daarmee niet alleen mijzelf wakker, maar wekte ook mijn vrouw die vervolgens niet meer wist terug te keren in de veilige armen van Morpheus.”

De prikzuster dacht mogelijk dat mijn verhaal over de boze droom een subtiele poging mijnerzijds was haar duidelijk te maken dat het misschien met haar komst had te maken en zei: “Zullen we dan maar”, waarop ik naar de bank liep, mijn overhemd omhoog trok en de rand van de spijkerbroek iets omlaag. De naald gleed naar binnen en leverde in het onderhuidse een klein spiraaltje af dat helemaal vol zit met testosteronmoordenaars. Daarna plakte ze een keurig klein wit onschuldig pleistertje op de plaats waar even daarvoor nog wat druppels bloed weggeveegd moesten worden.

Nadat ik deur achter haar had gesloten kroop ik terug in het veilige woordenhol om verder te werken aan mijn boek, maar niet nadat ik eerst nog even dit stukje schreef.