Toen de onhandige dokter me bijna veertien jaar geleden zei “Waarom komt u zo laat?” begreep ik dat er iets radicaals stond te gebeuren: het einde der dagen, althans die van mij.

Ineens zoemde het in mijn omgeving van gesprekken waar ik nooit eerder in betrokken was geweest. Die gingen over keuzes maken, ervoor vechten en kwaliteit van leven. Goed bedoelende mensen hadden bedacht dat dat belangrijke gespreksonderwerpen voor mij waren en stuurden en passant woorden als sluipwespen mijn richting in. Ze gaven me adviezen en staken me een hart onder de riem: “Wel goed genieten van het leven Ivan.” Mochten ze bij mij een traan hebben gezien, dan kwam dat niet door hun diepzinnig advies, maar door de ontroering dat ze ondanks hun medeleven me toch op zo’n dooddoener trakteerden.

Vanaf de eerste seconde na het uitspreken van het K-woord heb ik mijn opties overwogen. Wat rest me nog? Sindsdien ben ik daarmee bezig gebleven. Wat is er nog over van mijn leven? Het lijkt een vraag naar tijd, iets dat met een chronometer beoordeeld moet worden. De tijd is echter slechts een toevalligheid die met ons mee loopt. Het is niet andersom. Schrijf dat op een papiertje en hang het op de wc-deur.

Het duurde even tot ik de tijd van me af had geschud. Alleen het nu bestaat. Het verleden is de bibliotheek waarin mijn langzaam maar zeker verdwijnende herinneringen zijn opgeslagen en waaruit ik af en toe iets oproep om het met wat nu gebeurt te vergelijken. Leren noemen we dat ook wel. En de toekomst is een zwart gat, dat we leren kennen als het nu het heeft ingehaald.

Nee, het gaat niet om de tijd, maar om de vraag wie ik ben, want als ik dat weet kan ik nadenken over de kwaliteit van mijn leven. Mensen die onderzoek doen naar geluk – misschien moet ik ze gelukszoekers noemen – beweren dat geluk het moment is dat we met lichaam en geest samen vallen in het nu. Wie niet tevreden is met het nu, altijd beweert dat het vroeger beter was of wie denkt dat we het leven moeten verdragen om ooit – wie weet wanneer – beloond te worden voor ons lijden, is ongelukkig.

Daarom begon ik veertien jaar geleden voorzichtig in de spiegel te kijken en mijn bestaan af te pellen. Laag voor laag. Alles wat overbodig was kon weg. Alles wat gebaseerd was op verwachtingen die anderen van mij hadden mocht de prullenbak in. Men zegt wel eens dat kankerpatiënten harder worden. Nee hoor, ze hebben gekozen. Het moeilijkst is het om je te bevrijden van de ijdelheid: dat wat je doet om indruk op anderen te maken, je sociale theatershow. Zonde van de tijd, want de dag heeft slechts 24 uur. Daarin moet je leven en niet de show proberen te stelen.

Leven moet je doen. Dat kan je niet uitstellen. Het is de grap die je maakt in de winkel en de lach die je terugkrijgt als je iemand groet. Zo simpel is het. Maar je kan niet de hele dag bij Albert Hein rondlopen en naar iedereen glimlachen. Ik had ook nog een compact lijstje nodig.

Mijn leven bestond uit de grootste liefde die ik in mijn leven heb meegemaakt, Marion. En verder mijn zoon Kaja en zijn vrouw, mijn kleindochters, familieleden en vrienden die ik af en toe zie, lezen, mijn onbedwingbare nieuwsgierigheid en het delen van wat in mijn hoofd zit. Schrijven dus.

“OK”, dacht ik toen de dokter me ‘het’ verteld had. “Geen verre reizen meer voor projecten waarvan ik in mijn leven nooit de resultaten zal zien, geen vergaderingen waarmee je nooit iets veranderen zal, meer samen eten met mijn geliefden, meer zinloze wandelingen in omgevingen die verbazen en nog drie boeken schrijven. Een over alles wat je moet weten om gezond te leven, een over alles wat ik weet over de geneeskunde en een pakkende doktersroman.

Over dat gezonde leven heb ik van alles geschreven, maar omdat in Nederland iedereen wel eens eet, iedereen wel eens de hond uit laat en iedereen wel eens iets doet wat onverstandig is maar toch een beetje gelukkig maakt zijn er op dat gebied 16 miljoen deskundigen die je niets wijs kunt maken. De boeken daarover had ik misschien beter niet kunnen schrijven, want ze zorgen niet voor een riant pensioen. Alles opschrijven wat ik weet bleek een enorme klus en van mijn redacteur bij de uitgeverij, moest ik bijna alles weer weggooien omdat mensen anders het boek nooit uit zouden kunnen lezen. En die doktersroman vorderde tergend langzaam, waarschijnlijk omdat ik niet wilde dat mijn schrijfprogramma ooit zou zijn afgelopen. Dat had ik zelf overigens niet door, maar na veertien jaar vind ik het absurd dat ik nu pas in een stadium ben gekomen dat ik moet gaan overleggen wanneer het boek zal verschijnen.

Zou het met mijzelf afgelopen zijn als mijn schrijfprogramma is afgerond? Nou ja, dan had ik in iedere geval mijn columns nog. Zo had ik gedacht dat ik tot mijn dood columns zou schrijven voor Medisch Contact, maar vandaag verscheen de laatste. Misschien hadden ze iemand anders in het oog gekregen om in leven te houden. Dus ik kan er niet ook nog bij hebben dat mijn schrijfprogramma ineens afgerond is. Vandaar dat ik mezelf opnieuw de klassieke vraag van elke kankerlijer stel: Niet zeuren over wat geweest is, niet stilstaan bij de toekomst, want niemand weet wat hij ervan mee zal maken: wat ga ik vandaag met mijn leven doen?

Ik ga aan een nieuwe roman beginnen. Over de grootmoeder die ik nooit gekend heb, wier naam ik niet eens weet. Overleden in 1913 in het kraambed toen mijn vader werd geboren. Over mijn grootvader die tien dagen lang aan het Duits Franse front in België vocht en over Joodse paspoorten die achter het behang geplakt waren, maar die na 1945 nooit opgehaald werden. Het leven is een zoektocht en aan het slot denk je dat je alles weet en schrijf je ‘einde’ onder je laatste zin.