Op de dag dat ik 68 werd kroop ik tegen haar aan om te schuilen voor alles wat ik nog niet weet maar zeker zal gaan komen. Ze streelde mijn lichaam en zette de tijd stop ergens tussen het moment dat ik haar leerde kennen en de woorden die soms driftig opvliegen omdat we de verantwoordelijkheid voor alles wat we begonnen zijn niet meer aankunnen. We waren helden in onze eigen levens en geen uitdaging was voor ons te groot, maar nu de krachten tanen en ons geheugen soms niet meer helpt om drie dingen tegelijkertijd te doen, lijkt ons leven op een jas die een paar maten te groot is.

Ineens stopte haar troost brengende beweging en ze zei ”Je lichaam voelt anders”.

Ja, dat moet ergens onderweg gebeurd zijn, zonder dat ik het wist. Ik kan het niet goed uitleggen en verantwoorden. Een licht schuldgevoel blijft schrijnen na haar opmerking.

“Daar zaten spieren,” zei ik, “maar die zijn door de behandeling verdwenen en vervangen door vet.”

Wat hard was is zacht geworden. Misschien zegt dat kort en bondig alles wat er over verouderende mannen te vertellen valt. En zij die de kanker te slim af willen zijn en daarom medicijnen slikken die de eiwitten afbreken in plaats van opbouwen, worden sneller oud dan wie ook.

Ik kan haar nog veel meer geheimen vertellen over wat er anders is geworden, maar ik doe dat niet, bang als ik ben dat ze doorkrijgt dat ze al een tijd lang met een ander in bed ligt.

Zie mijn buik. Hij is een schietschijf geworden door de voltreffers van de prikzuster die om de drie maanden een injectie geeft. De kleine sneetjes die nodig zijn om het spiraaltje met het medicijn aan te brengen laten littekens na en rond mijn navel zijn de sporen van een oefensessie van rekruten te zien. Gelukkig wordt de roos nooit geraakt en mijn navel is nog zoals vroeger. Daar moest ze altijd om lachen omdat hij niet naar binnen kijkt, maar naar buiten uitpuilt alsof de vroedvrouw iets te ruim de navelstreng doorknipte en een stukje over had om daar een mooi roosjes van te draaien.

Mijn borsthaar verdween, maar dat merkt ze niet, want na veertien jaar prostaatkanker is ze ervan overtuigd dat ik dat nooit heb gehad. Zelf mis ik het omdat het me definieerde, zoals ook de haren op mijn benen en armen bij me hoorden. Ze zijn verhuisd naar de plakboeken met foto’s waar we nooit meer naar kijken.

De bovenbenen waren ooit als een tafelblad, waar je op kon slaan met het risico je te bezeren, maar ze doen nu vooral pijn door het mank lopen, omdat de heup versleten is.

Het lichaam is veranderd, maar mijn geest ook. Ooit was ik volgens een van mijn schoondochters cool. Wanneer er iets vervelends gebeurde incasseerde ik als een getrainde bokser, overwoog mijn opties, schatte in of ik me de klap over een maand een jaar nog zou herinneren, zette de productie van mijn stresshormonen terug naar nul en nam mijn verlies als een kerel. Zonnebril op en doorlopen. Ik weet inmiddels niet meer hoe je die hormonen je wil oplegt en over kleinigheden kan ik tegenwoordig lang piekeren. Werken is dan onmogelijk. Ik kijk uit het raam en vraag me af waarom ik me nog druk zou maken en verlang terug naar de glimlach die ik mijn leven lang op mijn gezicht kon toveren en bedoeld was om duidelijk te maken dat er niets aan hand is. Echt niets.

“Laten we je verjaardag vieren,” zei ze in eens en ik stapte uit bed, schoor me – iets dat ik niet vaak meer doe, want mijn gezichtsbeharing groeit ook nauwelijks meer – en keek ernaar uit om samen met mijn kleindochters taart te eten. De ander die ik was geworden lachte met me mee en geloofde weer in een nieuwe dag, een nieuw jaar.