Ik was toch in de buurt, dus ik dacht “Laat ik even langs gaan.” Vrijwel onmiddellijk besefte ik dat ze er niet meer was. Een andere oude man of vrouw zit nu met zijn allerlaatste persoonlijke bezittingen in haar kamer. Plakkertjes met de namen van de kinderen onder de voorwerpen waarvan ze iets te vaak gezegd hadden dat ze die ‘later’ wel zouden willen hebben. Later komt sneller dan gedacht.

Ik reed door. Er was niemand aan wie ik mijn allerlaatste vraag kon stellen. Aan de hand van de foto’s uit de oude albums had ik haar leven voor een groot deel kunnen reconstrueren en een verklaring voor alles gevonden, maar haar verblijf in de gevangenis was omgeven met geheimzinnigheid. Daar weigerde mijn moeder over te vertellen.

Op een dag stonden er twee mannen van de Gestapo samen met iemand van de NSB voor de deur, die haar meenamen naar het Wolvenplein in Utrecht.

Wat zou ik in de klas graag verteld hebben over mijn moeder, maar wat had ze precies gedaan? In de jaren vijftig – toen ik naar de Finse school in Amersfoort ging – wisten we precies wie er fout was geweest in de oorlog en met de kinderen van die ouders speelden we niet. Ik besefte toen al dat het niet aardig was en weet inmiddels dat ‘fout zijn’ niet bestaat. In elk mens zit fout en goed. Daar moet je mee leren omgaan en dat lukt niet iedereen even best, maar ik weet nu dat onverschilligheid – uit lafheid nooit kiezen – nog erger is.

“Ssst, mondje dicht,” zei ze als ik ernaar vroeg. “De muren hebben oren, en de buren ook.”

“Krantjes voor het verzet rondgebracht?”

“Dat dachten ze,” zei mijn moeder. “Maar ze hebben zich vergist. Ze moesten iemand anders hebben.”

Als ik doorging met vragen, werd mijn moeder ongeduldig. “Dat hoeven anderen niet te weten.”

Meer kwam er niet uit haar mond. Ik zal twaalf zijn geweest toen ik met mijn moeder door de Vermeerstraat in Amersfoort liep en ze ineens naar een man aan de overzijde van de straat wees en zei “Hij heeft me verraden.” Ze noemde zijn naam.

Daar schrok ik van, want bij mij in de klas zat een jongen die ook zo heette. De naam ben ik vergeten en hoewel ik er zeker van ben dat ik die onmiddellijk weer zou weten als ik hem tegen zou komen, heb ik op Internet nooit iets kunnen vinden. Niet onder ‘foute Amersfoorters’ en evenmin onder ‘NSB leden Amersfoort’. Zo gemakkelijk is het niet.

Van een vriendin van mijn moeder kwamen we ooit te weten dat omdat mijn moeder in een kapsalon werkte in de wijk waar de dure huizen geconfisqueerd waren door hoge Duitse militairen, zij bij hun vrouwen aan huis moest komen knippen. Iemand van het verzet had aan haar gevraagd hem te vertellen als ze iets belangrijks hoorde. Ik las in die tijd de boekjes van Biggles, de avontuurlijke vliegenier, en zag al een mooie serie boeken in het verschiet die ik over mijn moeder zou gaan schrijven. Hoe ze de Duitse vrouwen uitvroeg en hoe daardoor Nederland bevrijd werd. Het zal wel een stuk minder spannend geweest zijn, maar mijn moeder hielp me ook niet erg. “Ach, iedereen schept over die tijd op.”

Uiteindelijk kwam ze weer vrij, maar in het verpleeghuis moet ze zich weer gevangen hebben gevoeld, want ze probeerde vaak te ontsnappen. En mij waarschuwde ze. “Hebben ze je binnen zien komen? Kijk uit, want je komt hier nooit meer weg. Je kan beter nu gaan en ga dan als je buiten bent naar rechts en blijf goed op de stoep lopen. Daar vinden ze je niet.”

Ik zie haar op de oude foto’s met mijn vader, een joodse man, en brandt van nieuwsgierigheid. Was ik het nieuwe begin van hun leven en moest alles wat er gebeurd was vergeten worden? Spraken ze daarom nooit over die tijd?

Deze week was haar veertigste sterfdag en daarom gingen we eten bij de Thai waar ze graag naartoe ging. Na het eten zei mijn schoonmoeder dat zij wilde betalen, maar ik stond er vanwege mijn moeder op te trakteren. De veertigste dag is voor Aziaten de dag waarop de ziel eindelijk rust heeft gevonden.

“Laten we twee minuten bidden,” stelde mijn schoonmoeder voor.

Ik doe dat nooit en zeker niet in een restaurant, maar had weinig controle over mijn mond, want die zei gretig “Ja, wat een goed idee.” Met mijn ogen gesloten richtte ik me tot mijn moeder: “Ik ben blij dat jij mijn moeder bent geweest.” Verder wist ik niets te bedenken, maar er kwam een gedachte op die me omarmde, inpakte en ontwapende. Het gaat niet om of je goed of fout ben geweest, maar om elke nieuwe beslissing die je in de rest van je leven neemt.

Ik begrijp het mama. Dank je.