Iemand vroeg me “Wat is liefde?” en ik dacht wat een stomme vraag. Ik heb zat woorden om erop te reageren, maar alles is vals ook al doe ik oprecht mijn best. Met onze taal kleden we aan wat we voelen, dromen of hopen. Een koekenpan valt nog te beschrijven, maar de liefde? Vraag het aan Koning wetenschapper die het wanhopig probeert met cijfers omdat die betekenisloos zijn, en zelfs daarmee lukt het niet, want op een dag moet hij de ivoren toren van wat hij in zijn arrogantie de werkelijkheid noemt verlaten om in taal antwoord te geven aan zijn onderdanen. Nee, we falen en scheppen slechts de schijngestalten van de liefde.
Mijn kleindochters zingen al de liedjes waarin meisjes over hun vriendje vertellen en maken er de gebaren bij die ze op hun schermen zijn voorgedaan. Ze houden van hun ouders, hun BBFs en hopelijk ook een beetje van opa en oma, maar de grote liefde waarover ze door Disney zijn opgeleid, die kennen ze nog niet. Zoals Ariel, Pocahontas en Rapunzel wachten ze op de held waarvoor ze elk op eigen wijze gaan vallen. Vraag ze niet wat de liefde is. Ze weten het nog niet en toch ook wel.
Op de radio hoorde ik een vrouw die ik onmiddellijk aardig vond vertellen wat zij van de liefde vond en hoe ze voor haar man viel toen hij met zijn prachtige ogen als coassistent bij haar op de afdeling kwam werken. Vijfentwintig jaar getrouwd en de interviewer vroeg “wat is uw geheim”, ook al zo’n stomme vraag. De vrouw antwoordde “wist ik het maar”. Ze vertelde over de duizenden dieptepunten, maar ook over het veilige gevoel als ze bij elkaar zijn en hoe ze hem mist als hij een paar dagen weg is.
De liefde vermomt zich in zoveel beschrijvingen, maar als schrijver probeer je op zijn minst de woorden zo te combineren dat er een nieuw licht op valt, maar het blijft behelpen, want we moeten wedijveren met de vele valse beloften die in haar vaste omschrijvingen in onze hoofden rondzingen, “forever, forever” en “till the end”. De clichés van wat het net niet is.
Vraag me daarom niet wat de liefde is, zelfs niet wat de liefde voor mij betekent, want ik zal stotteren, steeds de zelfde zin beginnen, zoekend naar hoe ik hem moet vervolgen. Liefde is alles en in alles zit liefde, maar het hoeft ook niet zo te zijn, want het hangt af van wie er naar dat alles kijkt.
Ik keek naar Marion. We zaten aan de keukentafel en ons ontbijtgesprek was ernstig uitgelopen. Ze stond op om nog een kop thee in te schenken en als een luie kat rekte ze zich behaaglijk uit. Ik zag de lange jurk die mee klom naar het herfstige zonlicht dat door het raam bescheiden binnenviel en stond op, liep naar haar toe en sloeg mijn armen om haar heen. Met mijn handen vond ik vertrouwde plaatsen terug en we versmolten in een gedachte, de herinnering hoe het altijd was. Ik schopte onderweg naar de bank mijn schoenen uit en worstelde om me te bevrijden van de spijkerbroek die veel te strak om mijn zevenenzestigjarige benen zat. Weer achttien en tweeëntwintig en tussen toen en nu was geen tijd voorbij gegaan hoewel er zoveel was gebeurd. Ze maakte het geluid dat dierenliefhebbers aanzien voor het zingen van walvissen en ik vloekte, zei “o god”. Er was geen hielspoor meer, geen pijnlijke heup en – dat wist ik heel zeker – de prostaatkanker was volledig verdwenen met inbegrip van PSA en uitzaaiingen. We lachten daarna naar elkaar en zeiden geen domme dingen, maakten zelfs geen flauwe grappen zoals “dat moeten we vaker doen”, want schrijvers weten dat de liefde niet in woorden is te vatten. Sssssst. Liefde doe je.