Het voelt onmiddellijk weer vertrouwd. Even krijg ik zelfs het gevoel dat ik het gemist heb. De stilte in de gangen en wachtruimtes, de bleke, magere patiënten die door de ruimte bewegen alsof ze zich onzichtbaar proberen te maken, de droeve blikken in de ogen van de wachtenden, naar binnen gericht en alle contact schuwend. Er hangt een stilte als in de tempel waar mensen binnensmonds aan het bidden zijn – o, almachtige maak iedereen weer gezond – en wie zich bij de balie meldt praat gedempt. Ineens hoor ik op de gang luid praten. Het lijkt hier ongepast. Een parmant voortstappende vrouw met geblondeerd haar loopt samen met een jonge arts – zij praat, de dokter luistert – en daarachter, aanzienlijk minder snel, een uitgebluste man op een loopfiets, zoals we die voor Katelijne en Helena hadden toen ze nog niet echt konden lopen. Niemand durft om het tafereel waarin alles van een lang huwelijk is te herkennen te glimlachen: de nerveuze vrouw die meent beter te kunnen luisteren dan haar man die nooit onthoudt wat hij niet wil horen en daarom is het beter dat zij met de dokter praat en de man die om haar een plezier te doen op het fietsje is gaan zitten en thuis wel hoort wat er besloten is. Ik ben terug op de afdeling bestraling.
Het is de vierde keer. Het begon twaalf jaar geleden met de behandeling van mijn prostaat. Vijfendertig keer moest ik onder het apparaat liggen en naar de irritante posters op het plafond kijken. Als ik aan de ruimte denk is dat laatste de sterkste herinnering. “Je gezicht is als je eigen weerbericht. Als je in de spiegel kijkt, zie je je eigen bui al hangen.” Stijf hield ik mijn ogen gesloten om die woorden maar niet te hoeven lezen. Wiens initiatief was het geweest om met zulke platitudes de wanhopigen te pesten?
Een aantal jaren later moest ik opnieuw omdat ik als bijwerking van mijn medicijnen borstontwikkeling kon krijgen. Mijn brede borst werd bestraald om te voorkomen dat ik damesondergoed zou moeten kopen. Bij mijn eerste zichtbare metastase in het heupbot hoopten we nog dat met bestraling erger voorkomen kon worden. Als er echter een les uit dit alles te trekken valt, dan moet het zijn dat in het leven alles tijdelijk is. De radiotherapeut was erg tevreden over het resultaat, maar de kleine witte stipjes op de scans bleven komen.
Deze keer ben ik er omdat ik steeds meer moeite heb op mijn linkervoet te staan. Het begon in februari en het wordt steeds heftiger. Ik herken de pijn van toen ik zeven jaar geleden hielspoor in mijn rechtervoet had, welke pas na een jaar of twee helemaal verdween. Of ik nog twee jaar kan wachten weet ik niet. Heb ik nog twee jaar? Bovendien ben ik van nature een loper en geen zitter. Voor dit jaar hebben Marion en ik een tocht door Sumatra gepland, die we al twee keer hebben moeten uitstellen. We denken na over een nieuwe datum, maar ik moet die jungle daar door zien te komen en dat kan nooit met een hak waarop ik niet kan steunen. Van alles heb ik al geprobeerd: andere schoenen, zooltjes, massage, het been door mijn fysiotherapeut onder elektrische stroom gezet, oefeningen, dagelijks mijn voeten geplaatst op een vibrerende en stampende rol, maar niets brengt meer dan wat tijdelijke verlichting.
Daarom was ik blij met de tip van een arts die me schreef dat hielspoor vaak goed reageert op bestraling. Hij voegde daar nog aan toe, dat als de pijn door een uitzaaiing kwam ik twee vliegen in een klap zou slaan. Het is ook allemaal keurig onderzocht en dus geen alternatieve geneeskunde. Daarom meldde ik me bij de afdeling radiologie.
De folder met Informatie over de Psycho-Oncologische begeleiding is deze keer niet voor mij. Ik kijk de lijst redenen waarom ik extra begeleiding kan krijgen nog eens door. Behalve de laatste – behoefte hebben om meer controle over het ziekteproces te krijgen – is er geen enkele reden om mij voor een gesprek met de mevrouw die ook een cursus hypnotherapie heeft gevolgd te melden. Deze keer ben ik slechts een namaakkankerpatiënt en alle vriendelijkheid die bij andere afdelingen meestal ontbreekt valt me ten deel zonder dat ik last heb van nachtmerries, stressaanvallen, of huilbuien.
Van die nachtmerries had ik veel last, iets dat mij vreemd was, want voordien droomde ik hoogstens een of twee keer per jaar. Bij die eerste bestraling kwamen de wilde dromen elke nacht. Het leek wel of de radioactiviteit de weg naar mijn onderbewuste had gevonden. Mijn pogingen wat ik ´s nachts meemaakte enigszins te begrijpen werden gehinderd door een veelheid aan gebeurtenissen en locaties. Uiteindelijk legde ik me neer bij het idee dat ik grondig de weg kwijt was, want een ding was duidelijk, ik had in mijn dromen nooit enig idee waar ik me bevond en waar ik naartoe moest.
Hoe ik de weg naar huis heb teruggevonden herinner ik me niet meer. Ik heb er mijn autobiografie voor moeten veranderen. Ik moest leren andere woorden te gebruiken. Van iemand die niet kapot te krijgen was werd ik kwetsbaar, van een hardloper een wandelaar, van een wereldreiziger werd ik een stedentripjesmaker, mijn platina frequent flyerskaart vervaagde razendsnel tot hij hel lichtblauw was, minder bonnen voor te hard rijden, maar meer voor te lang parkeren, en het woord kwantiteit ruilde ik in voor kwaliteit.
Nu kijk ik naar de mensen die ook bestraald worden en probeer in hun gelaat hun biografie te lezen. Niet welke vorm van kanker ze hebben, niet in welke fase ze zitten. Nee, nee, nee: of ze gelukkig waren, of ze het gevoel hebben dat ze iets afgenomen werd, of ze lief voor hun levenspartner waren, of ze gezegend zijn met kleinkinderen die op hun schoot kruipen en die vragen “opa, wilt u een verhaaltje vertellen?”
“Dat is goed Katelijne. Op een dag was opa onderweg door het oerwoud van Sumatra. Daar wonen tijgers, orang-oetans, bont gekleurde vogels, giftige slangen. Opa had zijn loopfietsje meegenomen…”