Door de publiciteit die hoort bij het uitkomen van een nieuw boek besef ik dat er verschil is tussen mijn privéleven en mijn publieke leven. Elk interview – of dat nu op televisie is of voor een krant – heeft iets van een theatervoorstelling. Natuurlijk spelen mensen altijd wie ze denken te zijn, maar met de camera op me gericht ben ik me daar erg bewust van en na veertig jaar interviews geven ben ik redelijk goed in weglaten wat ik niet met anderen wil delen.

Er is niemand die dat beter ziet dan Marion. Zij weet wat ik weglaat. Zij hoort me ´s nachts in mijn slaap huilen of om hulp roepen en weet dat ik echt niet altijd zo vrolijk ben als ik het voordoe, dat ik soms boos ben dat het leven me een loer heeft gedraaid en dat ik ook medelijden met mezelf kan hebben en zo maar twee dagen achter elkaar geen idee heb waar ik mijn gebruikelijke levenslust heb opgeborgen. Ik durf dan nauwelijks aan Marion te vertellen uit welke nachtmerrie ik wakker ben geworden. Het beeld van Seneca in zijn bad dringt zich aan me op, het water rood van het bloed, verder alles mooi wit marmer. Ook het gelaat van de Romeinse filosoof. Waarom droom ik dat? Misschien komt het door de vraag die regelmatig in gesprekken aan me gesteld wordt: waar leg je de grens en zeg je dat het genoeg is geweest? Stoer beweer ik altijd dat ik het wel weet, maar wij mensen weten echt niet zoveel zeker als we hopen en ik ben bang dat de grens telkens zal verschuiven. De vraag is daarom meer: Met het verdwijnen van welke functies van je lichaam valt er nog te leven, en met welke beslist niet?

Dat ik af en toe een probleempje met plas of ontlasting heb, is voor mij nog geen aanleiding om in dat bad van Seneca te gaan liggen. Ik voel me trouwens een waar overleefkunstenaar als ik denk aan alle creatieve oplossingen die ik erop gevonden heb. Dat ik niet meer zo gemakkelijk loop en bij inspanning steeds vaker pijn heb? Die pijn kan ik zonder pillen nog steeds de baas, maar dat ik niet meer kan doen wat ik altijd graag deed, verontrust me. Vooral omdat ik al die reizen, lange wandelingen en verre fietstochten samen met Marion maakte. Het was een belangrijk onderdeel van ons gezamenlijk leven. Ik wil niet dat het verdwijnt. Is het al een mythe dat we samen de wereld rondtrekken? En zo niet wanneer zal het dat geworden zijn? Dat ik niet meer wil leven als mijn verstandelijke functies zijn aangetast is het schoolvoorbeeld van een ´open-deur-opmerking´, maar ben je tegen die tijd nog in staat in het bad te stappen? Laat je per ongeluk omdat je iets te lang wacht dan net het juiste moment glippen? En wat betekent het verdwijnen van de seksuele functies? Dat wordt nota bene niet eens door de prostaatkanker veroorzaakt, maar door de behandeling.

Marion weet dat ik met name daarover altijd erg selectief ben in mijn berichtgeving. Ik vertel liever over de keren dat het wel gaat, dan over de perioden dat ik behandeld word en nauwelijks nog weet dat er iets is dat we lust noemen. Daarover heb ik alleen maar wat algemeenheden geschreven, alsof het een universele biologische realiteit betreft. Geen hormonen, dan ook geen lust. Ik heb alle pijn en tranen die Marion en ik daarover vergoten hebben weggelaten en de enkele keer dat het nog wel ging bejubeld. Was ik oneerlijk? Schaamde ik me? En als ik het mooier voorstelde dan het was, had ik het dan misschien nodig om te kunnen blijven geloven in de zin van mijn leven? Volgende week ga ik mijn bloed weer laten testen en als de kankerwaarden laag genoeg zijn, zal ik dan weer het lef hebben met de prik te stoppen om iets van wie ik was terug te krijgen?

Ik ga nu het allerintiemste wat ik ooit heb geschreven met u delen, om eindelijk eens eerlijk te zijn over wat die behandeling doet. Ik kan me alle keren dat we het nog deden, sinds ik de prik begin januari weer kreeg, nog herinneren. Dat is niet zo moeilijk, want het waren slechts drie keer. Eén daarvan heb ik beschreven in het laatste hoofdstuk van ´Als de tijd voor altijd stil zou staan´. De tweede heb ik geheimgehouden, want je hoeft natuurlijk niet elke seksuele handeling in je leven te boekstaven. Het was op haar verjaardag in Boedapest in een hotelkamer met goddelijk uitzicht. Vandeweek had ik me aangekleed voor een lezing die ik moest geven. Blakend van zelfvertrouwen liep ik in mijn mooiste pak naar Marion toe om “tot straks” tegen haar te zeggen. Haar jurk liet de schouders bloot en het bandje aan de linkerkant zakte naar beneden. In plaats van een kus op haar wang gaf ik een kus op haar zachte bovenarm en even later lagen onze kleren slordig op de vloer van de gang.

Terwijl ik klaar kwam huilde ik. Omdat dit ons nog een keer geschonken was en om alle keren dat ik het verzuimd had. Ik kwam wel iets te laat voor mijn lezing.