Een meer, bergen, een kerktoren in de verte, rotsen in het water, alles in penseelstreken in donkere tinten groen en bruin. Het beeld is op mijn netvlies gebrand omdat het een van de schilderijen van mijn opa was dat in de statige voorkamer van zijn huis in Bilthoven hing. Later verhuisde het naar de woning van mijn ouders. Ik wist dat het een zicht op het meer van Lugano was. Mijn grootvader en Lugano hoorden bij elkaar, want twee maal per jaar ging hij per trein naar de Zwitserse stad om zijn dokter te bezoeken die de gewrichtsreuma van zijn vingers met acupunctuur behandelde. Zelfs voor een kind is dat een verhaal dat je maar niet zo maar als een gegeven aanvaardt. Wie heeft er nu een opa die zo ver weg een dokter heeft en daar dan zo lang blijft. Voor zijn vertrek droeg hij enkele weken de rare gebreide sokjes om zijn vingers die bedoeld waren om zijn fijne gewrichten warm te houden. Twee aan elke hand. Ze werden door mijn grootmoeder van grijze uitgehaalde wol gebreid en voorzien van een donkerblauw lint zodat ze op hun plaats bleven zitten als hij ze droeg waardoor hij zijn werk als kunstschilder kon blijven doen.

Ik kon me niets voorstellen van wat hij daar nu precies deed. In de jaren vijftig hadden we nog niet van acupunctuur gehoord. Zelfs in mijn kinderhersenen was er het besef dat er iets belangrijkers voor hem moest zijn in Lugano om daar zo vaak en niet door mijn grootmoeder begeleid naartoe te gaan. Er moest daar iets heel bijzonders zijn. Herboren kwam hij uit de Zwitserse plaats terug met nieuwe schilderijen en vingers die weer konden bewegen. Zoiets is wel door de liefde mogelijk, maar niet door een aantal prikken van een acupuncturist.

Als ik in het Hotel International du Lac door de gangen loop zie ik veel van zulke schilderijen. Ik kijk rechtsonder naar de naam van de schilder. Zijn handschrift. Zo signeerde hij altijd: die zwarte netjes uitgevoerde streken en het jaartal erachter. Het begint met een W en verderop zit een dubbele lange letter. Mijn hart springt op. Kom ik hier bij toeval mijn grootvader tegen? Ik focus en lees Wattez. Het jaartal klopt wel. Er moeten echter vele eenzame romantische schilders in die jaren geweest zijn die die oorlog weg probeerden te schilderen door de eeuwige schoonheid van het landschap in zo’n rustige uithoek van de wereld vast te leggen.

In de ontbijtzaal kijk ik rond op zoek naar oudere mannen die toast met oranjemarmelade eten, een zacht gekookt eitje bij hun bord hebben staan en af en toe iets in de ochtendkrant van die dag lezen. Zo had hij ook zijn ontbijt in Bilthoven, als hij rond negen uur in zijn korte wollen kamerjas beneden kwam georganiseerd. Mijn grootmoeder legde dan snel het ei in kokend water en serveerde dat na vier minuten zonder iets te zeggen. Ze sliepen in aparte kamers omdat mijn grootvader last had van het snurken van mijn grootmoeder en ze spraken weinig. Het waren lange stille dagen voor me als in bij hen logeerde, maar het huis was groot en stond vol kunstboeken. Heel soms mocht ik met waterverf een aquarel maken en legde mijn opa me uit hoe ik de verf moest laten vloeien.

Ik kan me niet herinneren dat hij wel eens lachte. Toch logeerde ik vaak in zijn huis en omdat ik het oudste kleinkind was dat na die voor Joodse families desastreuze tweede wereldoorl oorlog werd geboren kreeg ik zijn naam – Ivan – die hij had aangenomen toen hij in 1933 naar Nederland kwam waar hij oorspronkelijk vandaan kwam. David werd Ivan en hij vulde op het gemeentehuis bij religie katholiek en niet Joods in. Er werd nooit over de oorlog gesproken en nu pas terwijl ik het schrijf besef ik hij nog wel leefde, maar dat zijn leven toen al voorbij was. Hij, mijn vader en een volle neef van mijn vader hadden het overleefd. Voor zijn zeven broers en zussen en hun kinderen was het concentratiekamp het eindstation geworden. Er viel niet zo veel meer te lachen. Tijdens de plechtigheid bij zijn crematie was er een kleine man die sprak. Cohen heette hij en hij sprak zijn dankbaarheid uit omdat dat hij nog leefde dankzij mijn grootvader en diens buurman die hem bij hen lieten onderduiken.

Zulke dingen wist ik niet, maar ik had hem dan ook nooit iets over zijn leven gevraagd. Dat hoorde niet. Als kind mocht je ook nooit tijdens de maaltijden praten, dat was voor de volwassenen, en je moest het niet wagen om voor je ouders aardappels uit de schaal te scheppen. Ik was veertien toen hij overleed en omdat ik het favoriete kleinkind van opa was nam mijn vader me mee naar het Anthoniusziekenhuis in Utrecht waar hij opgebaard lag. Ik had zoiets nog nooit gezien. Er waren meerdere overledenen in de ruimte in halfzittende houding. Mijn grootvader was erg geel. Dat kwam niet omdat hij dood was, maar hij was aan leverkanker overleden. Ik wist dat ik bedroefd moest zijn, maar het lukte me niet iets te voelen. Wel besefte ik dat logeren in Bilthoven nooit meer zou zijn als voorheen. Mijn grootmoeder verhuisde bovendien snel en heel af en toe fiets ik nog wel eens langs het huis als een ritueel van herinnering, zoals anderen naar een graf gaan.

Marion en ik hielden op slag van Lugano en van het Hotel International du Lac. Hier zouden we wel af en toe naartoe willen om een boek afschrijven of ongestoord drukproeven te controleren. Terwijl we langs het meer liepen herinnerde ik me dat ik toen we op weg van het Anthoniusziekenhuis naar huis reden ik tegen mijn zwijgzame vader zei dat ik een boek wilde maken van alle schilderijen van mijn grootvader. Ik zou naar de kopers gaan en ze daar fotograferen en de zolder doorzoeken om elk doek dat daar nog stond vast te leggen. Zo houd je mensen in leven en is dat niet wat je wilt doen voor de mensen uit je omgeving: om ze vast houden. Mijn vader reageerde niet erg enthousiast. Die besefte waarschijnlijk dat mijn opa niet een echt groot schilder was geweest en dat alleen wat hij met regelmaat uit Lugano meebracht na een acupunctuurkuur iets betekende.