Als mensen me vriendelijk vragen hoe het met me gaat, stel ik ze van twee dingen op de hoogte. Ik vertel eerst dat het met mijzelf goed gaat en vervolgens leg ik zo kort mogelijk uit hoe het met mijn gezwel gesteld is, welke capriolen hij nu weer heeft uitgehaald of dat hij zich juist een tijdje rustig heeft gehouden. Zelf wil ik het niet scheiden, maar voor mensen zonder kanker is het wel handig om te begrijpen dat het om twee verschillende dingen gaat. Hoe het met mijn kanker gaat vind ik van de twee het minst interessant, want daar kan ik bijzonder weinig aan veranderen, maar hoe het met mijzelf gaat is wel belangrijk.

En hoe gaat het met mijzelf? Heel wisselend, want de stormen van het leven razen nog steeds, alleen ben ik er minder goed tegen bestaand dan vroeger. Elke ruzie komt wat harder aan. Getuige te zijn van hoe dementie de prachtige levens opvreet en wegvaagt van onze moeders vind ik onverwacht zwaar. Een paar jaar geleden zei ik “tja, zo gaat dat nu eenmaal”, en nu denk ik “Dat wordt mijn weg misschien ook wel”. Het sombert na en koekt aan bij andere dingen waar ik meer moeite mee heb dan voorheen. Ik hoef niet steeds gelukkig te zijn. Ik weet wat dat is. Een op onvoorspelbare momenten opduikend groot gevoel waarin alles heel even perfect lijkt te zijn. Bijvoorbeeld omdat ik met de grote liefde van mijn leven in de zelfde kamer ben en zie hoe ze geconcentreerd en met toewijding aan het werk is. Of als ik met mijn kleindochter in een brasserie wacht tot ik haar naar zwemles kan brengen en we samen een tekening maken waar zij erg trots op is en waardoor ik me weer zeven voel. Of als ik een alinea geschreven heb, die later teruglees en ontdek dat ik met de mij toebedeelde talenten dat niet beter had op kunnen schrijven.

Geluk hoeft niet voortdurend, maar wel is het fijn als het leven goed is, er niet teveel aan knaagt en aankoekt, het in balans lijkt en me blij maakt dat ik leef. Ik heb ontdekt dat daar bepaalde condities voor nodig zijn. Uit onderzoek onder mensen met kanker blijkt dat het vooral gaat om hoe je stress managet. Dat zeurende lied van dreiging dat door merg en been gaat. De meeste mensen hebben overigens nooit geleerd om goed met stress om te gaan en meer en meer raken ze erin verstrikt. Je kunt niet verwachten dat als ze kanker krijgen ze het in eens wel kunnen.

Kankeronderzoekers vinden daarom dat bij de behandeling van kanker hoort dat je hulp krijgt bij ontspannen door yoga- of meditatieles, door af en toe met iemand te praten over wat je hoog zit en door een half uurtje per dag te lopen. Ik heb in al die tien jaar dat ik kanker heb nog nooit een arts horen zeggen dat ik iets dergelijks moet gaan doen.

Die yoga en die meditatie dan, dat zou wel leuk zijn. Ik mediteer met grote regelmaat om mijn hoofd leeg te maken, maar dat doe ik geheel op eigen risico. Geen dokter die zich daar mee heeft willen bemoeien. Is het voor wetenschappelijk opgeleide artsen onverdraaglijk dat halfgare goeroes iets zouden kunnen betekenen in het licht van het grote leed dat kanker heet? Voelen ze zich misschien bekeken door de kwakjagers en vrezen ze de minachting van collega´s?

Daarover denkend liep ik door de stad en werd telkens een beetje somberder. Hoe kan ik voorkomen dat de besmettelijke dementie ook mij bereikt: die toestand van niet willen weten en niet aanvoelen door mensen die als beroep hebben gekozen voor anderen te zorgen. Wat zorgen we toch langs elkaar heen, dacht ik. Misschien kwamen die gedachten omdat ik voor een project over films over zorg erg veel gezien had over de kilte van verpleeghuizen. Misschien kwam het ook door mijn bezoek aan een verpleeghuis deze week waar ik een vrouw om één uur in haar rolstoel bij de deur zag zitten die telkens vroeg “Wanneer komt mijn man”. En de verpleegkundige zei: “Om vier uur mevrouw”.  Een andere dame voorspelde me dat ik niet moest denken hier ook nog weg te komen.

Blijf daar maar bij lachen. Daar helpen ook geen yoga en meditatie tegen. Maar bij de winkel waar ik brood kocht glimlachte de bediende en vroeg of het gesneden moest worden en of ik het in een papieren zak wilde. Ik knikte blij en bedankte hem. Hij zei “Tot ziens” en ik “Ja tot kijk” en hij “Nog een fijne middag” en ik weer “Ja, jij ook”. Maar toen waren de dingen die we elkaar zouden kunnen wensen op. Ik ging de deur uit en dacht dat al dat geneuzel over kanker en dementie toch niet zo zwaar hoeft te zijn. De zon scheen, er zijn nog aardige broodverkopers en het enige dat ik niet mag vergeten is te leven.